Español

Traducciones detalladas de seguir de español a neerlandés

seguir:

seguir verbo

  1. seguir (ir tras de)
    volgen; achternagaan; nalopen; achternalopen
    • volgen verbo (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • achternagaan verbo (ga achterna, gaat achterna, ging achterna, gingen achterna, achternagegaan)
    • nalopen verbo (loop na, loopt na, liep na, liepen na, nagelopen)
    • achternalopen verbo (loop achterna, loopt achterna, liep achterna, liepen achterna, achternagelopen)
  2. seguir (continuar)
    continueren; doorgaan; voortzetten; vervolgen; aanhouden; voortgaan; verdergaan
    • continueren verbo (continueer, continueert, continueerde, continueerden, gecontinueerd)
    • doorgaan verbo (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • voortzetten verbo (zet voort, zette voort, zetten voort, voortgezet)
    • vervolgen verbo (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
    • aanhouden verbo (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortgaan verbo (ga voort, gaat voort, ging voort, gingen voort, voortgegaan)
    • verdergaan verbo (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
  3. seguir (ir tras de; cumplir; suceder)
    opvolgen; volgen; navolgen
    • opvolgen verbo (volg op, volgt op, volgde op, volgden op, opgevolgd)
    • volgen verbo (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • navolgen verbo (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
  4. seguir (continuar; proseguir; alargar; prolongar)
    continueren; doorgaan; voortzetten; verdergaan; vervolgen; prolongeren
    • continueren verbo (continueer, continueert, continueerde, continueerden, gecontinueerd)
    • doorgaan verbo (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • voortzetten verbo (zet voort, zette voort, zetten voort, voortgezet)
    • verdergaan verbo (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
    • vervolgen verbo (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
    • prolongeren verbo (prolongeer, prolongeert, prolongeerde, prolongeerden, geprolongeerd)
  5. seguir (obedecer; escuchar; tener cuidado; )
    gehoorzamen; luisteren
    • gehoorzamen verbo (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • luisteren verbo (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
  6. seguir (cumplir; ir tras de)
    nakomen
    • nakomen verbo (kom na, komt na, kwam na, kwamen na, nagekomen)
  7. seguir
    navolgen; komen na
    • navolgen verbo (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
    • komen na verbo (kom na, komt na, kwam na, kwamen na, gekomen na)
  8. seguir
    nadoen; nabootsen; navolgen; imiteren
    • nadoen verbo (doe na, doet na, deed na, deden na, nagedaan)
    • nabootsen verbo (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • navolgen verbo (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
    • imiteren verbo (imiteer, imiteert, imiteerde, imiteerden, geïmiteerd)
  9. seguir
    bijhouden
    • bijhouden verbo (houd bij, houdt bij, hield bij, hielden bij, bijgehouden)
  10. seguir (seguir trabajando; continuar; proseguir; seguir haciendo)
    doorwerken
    • doorwerken verbo (werk door, werkt door, werkte door, werkten door, doorgewerkt)
  11. seguir (obedecer; cumplir; suceder)
    gehoorzamen; gevolg geven aan
    • gehoorzamen verbo (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • gevolg geven aan verbo (geef gevolg aan, geeft gevolg aan, gaf gevolg aan, gaven gevolg aan, gevolg gegeven aan)
  12. seguir (proseguir; continuar; procesar; )
    verdergaan; een stapje verder gaan

Conjugaciones de seguir:

presente
  1. sigo
  2. sigues
  3. sigue
  4. seguimos
  5. seguís
  6. siguen
imperfecto
  1. seguía
  2. seguías
  3. seguía
  4. seguíamos
  5. seguíais
  6. seguían
indefinido
  1. seguí
  2. seguiste
  3. siguió
  4. seguimos
  5. seguisteis
  6. siguieron
fut. de ind.
  1. seguiré
  2. seguirás
  3. seguirá
  4. seguiremos
  5. seguiréis
  6. seguirán
condic.
  1. seguiría
  2. seguirías
  3. seguiría
  4. seguiríamos
  5. seguiríais
  6. seguirían
pres. de subj.
  1. que siga
  2. que sigas
  3. que siga
  4. que sigamos
  5. que sigáis
  6. que sigan
imp. de subj.
  1. que siguiera
  2. que siguieras
  3. que siguiera
  4. que siguiéramos
  5. que siguierais
  6. que siguieran
miscelánea
  1. ¡sigue!
  2. ¡seguid!
  3. ¡no sigas!
  4. ¡no segáis!
  5. seguido
  6. siguiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for seguir:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
bijhouden seguir el ritmo
gevolg geven aan atender; cumplir
luisteren escuchar; velocidad de turbulencia
volgen perseguir
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanhouden continuar; seguir aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; encarcelar; encerrar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar
achternagaan ir tras de; seguir
achternalopen ir tras de; seguir
bijhouden seguir mantenerse al ritmo de; seguimiento; seguir el ritmo
continueren alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir
doorgaan alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir continuar; perseverar; persistir
doorwerken continuar; proseguir; seguir; seguir haciendo; seguir trabajando
een stapje verder gaan continuar; continuar con una; dejar prolongar; pasar por; procesar; proseguir; seguir
gehoorzamen atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado
gevolg geven aan cumplir; obedecer; seguir; suceder
imiteren seguir
komen na seguir
luisteren atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado atender; escuchar
nabootsen seguir contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar
nadoen seguir
nakomen cumplir; ir tras de; seguir
nalopen ir tras de; seguir
navolgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder
opvolgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder
prolongeren alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir alargar; hacer más largo; prolongar; prorrogar
verdergaan alargar; continuar; continuar con una; dejar prolongar; pasar por; procesar; prolongar; proseguir; seguir acelerar el paso
vervolgen alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir afanarse tras; aspirar a; cazar; condenar; enjuiciar; pasar por; perseguir; perseguir judicialmente; procesar; proseguir; sentenciar; someter a juicio
volgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder acompañar; perseguir; seguir el hilo
voortgaan continuar; seguir acelerar el paso
voortzetten alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir

Sinónimos de "seguir":


Wiktionary: seguir

seguir
verb
  1. in dezelfde functie blijven
  2. inlopen
  3. voortzetten
  4. uitvoeren wat een ander aangeraden of bevolen heeft
  5. voortzetten, doorgaan met
  6. achterna gaan
  7. (overgankelijk) iets langer laten duren

Cross Translation:
FromToVia
seguir verdergaan; voortzetten; doorgaan continue — transitive: proceed
seguir volgen follow — to go or come after in physical space
seguir doorgaan; aan de gang gaan met get on with — proceed with
seguir volgen pursue — to travel down a particular way or course of action
seguir doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven continuerpoursuivre ce qui commencer.
seguir blijven; overblijven; resten; resteren; toeven; verblijven restercontinuer d’être à un endroit ou dans un état.

Traducciones relacionadas de seguir