Francés

Traducciones detalladas de agiter de francés a neerlandés

agiter:

agiter verbo (agite, agites, agitons, agitez, )

  1. agiter (osciller; virer; secouer; )
    zwaaien; heen en weer zwaaien; slingeren; zwenken
    • zwaaien verbo (zwaai, zwaait, zwaaide, zwaaiden, gezwaaid)
    • slingeren verbo (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
    • zwenken verbo (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  2. agiter (secouer)
    schudden; heen en weer bewegen
    • schudden verbo (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • heen en weer bewegen verbo (beweeg heen en weer, beweegt heen en weer, bewoog heen en weer, bewogen heen en weer, heen en weer bewogen)
  3. agiter (secouer)
    schudden; trillen; beven
    • schudden verbo (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • trillen verbo (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
    • beven verbo (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
  4. agiter (attiser; remuer; mettre en émoi; pousser; bouger)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verbo
    • in beroering brengen verbo (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verbo (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verbo (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
  5. agiter (remuer; battre; tourner; )
    roeren; omroeren
    • roeren verbo (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • omroeren verbo (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)
  6. agiter (remuer; mélanger)
    roeren; beroeren
    • roeren verbo (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • beroeren verbo (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  7. agiter (tordre légèrement; secouer; tordre; osciller; tournoyer)
    wriggelen; wrikken
  8. agiter (errer; abîmer; fouiner; )
    rondzwerven; zwerven; aan de zwerf zijn
    • rondzwerven verbo (zwerf rond, zwerft rond, zwierf rond, zwierven rond, rondgezworven)
    • zwerven verbo (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • aan de zwerf zijn verbo (ben aan de zwerf, bent aan de zwerf, is aan de zwerf, was aan de zwerf, waren aan de zwerf, aan de zwerf geweest)
  9. agiter (amocher; abîmer; maltraiter)
    iemand toetakelen; afranselen
  10. agiter (remuer)

Conjugaciones de agiter:

Présent
  1. agite
  2. agites
  3. agite
  4. agitons
  5. agitez
  6. agitent
imparfait
  1. agitais
  2. agitais
  3. agitait
  4. agitions
  5. agitiez
  6. agitaient
passé simple
  1. agitai
  2. agitas
  3. agita
  4. agitâmes
  5. agitâtes
  6. agitèrent
futur simple
  1. agiterai
  2. agiteras
  3. agitera
  4. agiterons
  5. agiterez
  6. agiteront
subjonctif présent
  1. que j'agite
  2. que tu agites
  3. qu'il agite
  4. que nous agitions
  5. que vous agitiez
  6. qu'ils agitent
conditionnel présent
  1. agiterais
  2. agiterais
  3. agiterait
  4. agiterions
  5. agiteriez
  6. agiteraient
passé composé
  1. ai agité
  2. as agité
  3. a agité
  4. avons agité
  5. avez agité
  6. ont agité
divers
  1. agite!
  2. agitez!
  3. agitons!
  4. agité
  5. agitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for agiter:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afranselen flagellation; raclée; rossée
beven cahot; choc; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; vibration
op en neer bewegen houle
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
zwenken conversions; rotation
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan de zwerf zijn abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder
afranselen abîmer; agiter; amocher; maltraiter amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
agiteren agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer
beroeren agiter; mélanger; remuer actionner; atteindre; battre; bouger; mettre en mouvement; remuer; se déplacer; toucher
beven agiter; secouer frissonner; frémir; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
heen en weer bewegen agiter; secouer
heen en weer zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; osciller; se balancer
iemand toetakelen abîmer; agiter; amocher; maltraiter
in beroering brengen agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer
omroeren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner
op en neer bewegen agiter; remuer
oppoken agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer activer; agacer; aiguillonner; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver
opstoken agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
roeren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; mélanger; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner actionner; déplacer; mixer; mélanger; remuer; transférer; transposer
rondzwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; vagabonder
schudden agiter; secouer
slingeren agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; jeter; osciller; pendiller; se balancer; traîner
trillen agiter; secouer frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; palpiter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
wriggelen agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer
wrikken agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer faire bouger en tirant
zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer faire au revoir de la main; faire signe de la main; faire signe à; saluer; saluer de la main
zwenken agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer détourner; faire volte-face; obliquer; s'écarter; s'écarter brusquement; tourner; virer
zwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; parcourir; rôder; traverser; vagabonder; vaguer; voyager

Sinónimos de "agiter":


Wiktionary: agiter

agiter
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
agiter
verb
  1. intr|nld onrust stoken
  2. druk met de staart zwaaien.

Cross Translation:
FromToVia
agiter woelen churn — figuratively: produce excessive motion
agiter woelen churn — tumble
agiter schudden shake — transitive: to cause to move
agiter ophitsen; agiteren; opruien agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften

Traducciones relacionadas de agiter