Francés

Traducciones detalladas de percé de francés a neerlandés

perce:


Sinónimos de "perce":


percé:

percé adj.

  1. percé (non étanche; crevé)
    lek; ondicht
  2. percé
  3. percé (piqué)
  4. percé (deviné; approfondi)

Translation Matrix for percé:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
lek fuite; fuite d'eau; ouverture; petit trou; trou; vide
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
doorzien comprendre; concevoir; deviner; entendre; percer; percevoir; piger; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
lek crevé; non étanche; percé
ondicht crevé; non étanche; percé
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
aangeprikt percé; piqué
doorbroken percé
doorgrond approfondi; deviné; percé
doorzien approfondi; deviné; percé
opengeprikt percé; piqué

Sinónimos de "percé":


Wiktionary: percé

percé
adjective
  1. vloeistof of gas doorlatend

percé forma de percer:

percer verbo (perce, perces, perçons, percez, )

  1. percer (rompre)
    doorbreken
    • doorbreken verbo (breek door, breekt door, brak door, braken door, doorgebroken)
  2. percer (enfoncer dans)
    binnensteken; insteken
    • binnensteken verbo (steek binnen, steekt binnen, stak binnen, staken binnen, binnengestoken)
    • insteken verbo (steek in, steekt in, stak in, staken in, ingestoken)
  3. percer (forer; perforer; mettre en forage)
    boren; aanboren
    • boren verbo (boor, boort, boorde, boorden, geboord)
    • aanboren verbo (boor aan, boort aan, boorde aan, boorden aan, aangeboord)
  4. percer (se rendre compte; concevoir; percevoir; )
    realiseren; onderkennen; beseffen; inzien; doorzien
    • realiseren verbo (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • onderkennen verbo (onderken, onderkent, onderkende, onderkenden, onderkend)
    • beseffen verbo (besef, beseft, besefte, beseften, beseft)
    • inzien verbo (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
    • doorzien verbo (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)
  5. percer (passer par; traverser)
    doorkomen
    • doorkomen verbo (kom door, komt door, kwam door, kwamen door, doorgekomen)
  6. percer (perforer; transpercer; pénétrer)
    gaatjes maken in; perforeren; doorboren
    • perforeren verbo (perforeer, perforeert, perforeerde, perforeerden, geperforeerd)
    • doorboren verbo (boor door, boort door, boorde door, boorden door, doorgeboord)
  7. percer (labourer; bêcher; désherber; )
    omspitten; omploegen; omwerken; spitten; ploegen; omgraven
    • omspitten verbo (spit om, spitte om, spitten om, omgespit)
    • omploegen verbo (ploeg om, ploegt om, ploegde om, ploegden om, omgeploegd)
    • omwerken verbo (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)
    • spitten verbo (spit, spitte, spitten, gespit)
    • ploegen verbo (ploeg, ploegt, ploegde, ploegden, geploegd)
    • omgraven verbo
  8. percer (crever; transpercer; faire passer; perforer)
    doorsteken; erdoor steken
  9. percer (percer en coulant; filtrer)
    doorlekken
    • doorlekken verbo (lek door, lekt door, lekte door, lekten door, doorgelekt)
  10. percer (assurer quelque chose à quelqu'un; faire prendre conscience; pénétrer; graver dans l'esprit)
    inprenten; op het hart drukken
  11. percer
    inprikken
    • inprikken verbo (prik in, prikt in, prikte in, prikten in, ingeprikt)
  12. percer (pénétrer; transpercer; faire une invasion; envahir; perforer)
    doordringen; penetreren
    • doordringen verbo (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
    • penetreren verbo (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
  13. percer (trouer)
    priemen
    • priemen verbo (priem, priemt, priemde, priemden, gepriemd)
  14. percer (piquer dans)
    prikken in
    • prikken in verbo (prik in, prikt in, prikte in, prikten in, geprikt in)
  15. percer (ouvrir)
    doorprikken; openprikken
    • doorprikken verbo (prik door, prikt door, prikte door, prikten door, doorgeprikt)
    • openprikken verbo (prik open, prikt open, prikte open, prikten open, opengeprikt)
  16. percer (ouvrir)
    opensteken
    • opensteken verbo (steek open, steekt open, stak open, staken open, opengestoken)
  17. percer (transparaître; laisser entendre qc; transparaître à travers)
    doorschijnen
    • doorschijnen verbo (schijn door, schijnt door, scheen door, schenen door, doorgeschenen)
  18. percer (filtrer à travers; transpirer; s'infiltrer; transparaître à travers)

Conjugaciones de percer:

Présent
  1. perce
  2. perces
  3. perce
  4. perçons
  5. percez
  6. percent
imparfait
  1. perçais
  2. perçais
  3. perçait
  4. percions
  5. perciez
  6. perçaient
passé simple
  1. perçai
  2. perças
  3. perça
  4. perçâmes
  5. perçâtes
  6. percèrent
futur simple
  1. percerai
  2. perceras
  3. percera
  4. percerons
  5. percerez
  6. perceront
subjonctif présent
  1. que je perce
  2. que tu perces
  3. qu'il perce
  4. que nous percions
  5. que vous perciez
  6. qu'ils percent
conditionnel présent
  1. percerais
  2. percerais
  3. percerait
  4. percerions
  5. perceriez
  6. perceraient
passé composé
  1. ai percé
  2. as percé
  3. a percé
  4. avons percé
  5. avez percé
  6. ont percé
divers
  1. perce!
  2. percez!
  3. perçons!
  4. percé
  5. perçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for percer:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanboren forer
doorbreken percement; percée; rupture de digue; troué
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanboren forer; mettre en forage; percer; perforer
beseffen concevoir; entendre; percer; percevoir; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir
binnensteken enfoncer dans; percer
boren forer; mettre en forage; percer; perforer forage
doorboren percer; perforer; pénétrer; transpercer
doorbreken percer; rompre
doordringen envahir; faire une invasion; percer; perforer; pénétrer; transpercer atteindre; pénétrer; s'infiltrer
doorkomen passer par; percer; traverser
doorlekken filtrer; percer; percer en coulant
doorprikken ouvrir; percer
doorschijnen laisser entendre qc; percer; transparaître; transparaître à travers
doorsteken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
doorzien concevoir; entendre; percer; percevoir; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir comprendre; deviner; piger
erdoor steken crever; faire passer; percer; perforer; transpercer
gaatjes maken in percer; perforer; pénétrer; transpercer
inprenten assurer quelque chose à quelqu'un; faire prendre conscience; graver dans l'esprit; percer; pénétrer
inprikken percer
insteken enfoncer dans; percer
inzien concevoir; entendre; percer; percevoir; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir comprendre; concevoir; entendre; examiner; jeter un coup d'oeil dans; jeter un coup d'oeil sur; jeter un regard sur; lire dans; parcourir; piger; regarder; regarder à l'intérieur; réaliser; saisir; se rendre compte; voir
laten doorsijpelen filtrer à travers; percer; s'infiltrer; transparaître à travers; transpirer
omgraven arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler
omploegen arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler
omspitten arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler
omwerken arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler altérer; amender; changer; modifier; remanier; renverser; restructurer; retravailler; réformer; réorganiser; réviser; transformer
onderkennen concevoir; entendre; percer; percevoir; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir
op het hart drukken assurer quelque chose à quelqu'un; faire prendre conscience; graver dans l'esprit; percer; pénétrer
openprikken ouvrir; percer
opensteken ouvrir; percer
penetreren envahir; faire une invasion; percer; perforer; pénétrer; transpercer entrer; envahir; pénétrer; pénétrer dans; s'introduire dans
percoleren filtrer à travers; percer; s'infiltrer; transparaître à travers; transpirer
perforeren percer; perforer; pénétrer; transpercer
ploegen arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler
priemen percer; trouer
prikken in percer; piquer dans
realiseren concevoir; entendre; percer; percevoir; reconnaître; saisir; se rendre compte; voir accomplir; développer; effectuer; réaliser
spitten arracher les mauvaises herbes; bêcher; désherber; labourer; percer; remanier; retravailler
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
doorzien approfondi; deviné; percé

Sinónimos de "percer":


Wiktionary: percer

percer
verb
  1. Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).
percer
verb
  1. met een stekende beweging een gat maken
  2. met een priem bewerken

Cross Translation:
FromToVia
percer boren bore — to make a hole
percer boren drill — to make a hole

percée:

percée [la ~] sustantivo

  1. la percée (percement; troué; rupture de digue)
    de doorbraak; doorbreken; de doorbreking
  2. la percée (échappée; trouée)
    het doorkijkje
  3. la percée (rupture de digue; percement; troué)
    de dijkbreuk
  4. la percée (échappée; vue)
    de doorkijk
  5. la percée (sortie)
    een uitval doen

Translation Matrix for percée:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
dijkbreuk percement; percée; rupture de digue; troué
doorbraak percement; percée; rupture de digue; troué
doorbreken percement; percée; rupture de digue; troué
doorbreking percement; percée; rupture de digue; troué
doorkijk percée; vue; échappée
doorkijkje percée; trouée; échappée; échappée par laquelle on peut regarder dessus
een uitval doen percée; sortie
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
doorbreken percer; rompre

Sinónimos de "percée":


Wiktionary: percée


Cross Translation:
FromToVia
percée doorbraak breakthrough — military advance
percée doorbraak breakthrough — major progress

Traducciones relacionadas de percé