Francés

Traducciones detalladas de convoquer de francés a neerlandés

convoquer:

convoquer verbo (convoque, convoques, convoquons, convoquez, )

  1. convoquer (appeler; appeler à; sommer; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen verbo (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren verbo (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden verbo (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  2. convoquer (rassembler)
    convoceren; bijeenroepen; samenroepen
    • convoceren verbo (convoceer, convoceert, convoceerde, convoceerden, geconvoceerd)
    • bijeenroepen verbo (roep bijeen, roept bijeen, riep bijeen, riepen bijeen, bijeengeroepen)
    • samenroepen verbo
  3. convoquer (rassembler)
    bijeen roepen
    • bijeen roepen verbo (roep bijeen, roept bijeen, riep bijeen, riepen bijeen, bijeen geroept)
  4. convoquer (faire appel à; appeler; invoquer; engager; appeler à)
    erbij halen; erbij roepen
    • erbij halen verbo (haal erbij, haalt erbij, haalde erbij, haalden erbij, erbij gehaald)
    • erbij roepen verbo (roep erbij, roept erbij, riep erbij, riepen erbij, erbij geroepen)
  5. convoquer (appeler; invoquer; laisser venir; amener à soi)
    oproepen; ontbieden; laten komen; tevoorschijn roepen
  6. convoquer (crier à; évoquer; appeler; )
    aanroepen; toeroepen
    • aanroepen verbo (roep aan, roept aan, riep aan, riepen aan, aangeroepen)
    • toeroepen verbo (roep toe, roept toe, riep toe, riepen toe, toegeroepen)
  7. convoquer (notifier; sommer)
    aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
    • aanschrijven verbo (schrijf aan, schrijft aan, schreef aan, schreven aan, aangeschreven)
    • kennis geven verbo (geef kennis, geeft kennis, gaf kennis, gaven kennis, kennis gegeven)
    • konde doen verbo (doe konde, doet konde, deed konde, deden konde, konde gedaan)
    • aanzeggen verbo (zeg aan, zegt aan, zei aan, zeiden aan, aangezegd)

Conjugaciones de convoquer:

Présent
  1. convoque
  2. convoques
  3. convoque
  4. convoquons
  5. convoquez
  6. convoquent
imparfait
  1. convoquais
  2. convoquais
  3. convoquait
  4. convoquions
  5. convoquiez
  6. convoquaient
passé simple
  1. convoquai
  2. convoquas
  3. convoqua
  4. convoquâmes
  5. convoquâtes
  6. convoquèrent
futur simple
  1. convoquerai
  2. convoqueras
  3. convoquera
  4. convoquerons
  5. convoquerez
  6. convoqueront
subjonctif présent
  1. que je convoque
  2. que tu convoques
  3. qu'il convoque
  4. que nous convoquions
  5. que vous convoquiez
  6. qu'ils convoquent
conditionnel présent
  1. convoquerais
  2. convoquerais
  3. convoquerait
  4. convoquerions
  5. convoqueriez
  6. convoqueraient
passé composé
  1. ai convoqué
  2. as convoqué
  3. a convoqué
  4. avons convoqué
  5. avez convoqué
  6. ont convoqué
divers
  1. convoque!
  2. convoquez!
  3. convoquons!
  4. convoqué
  5. convoquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

convoquer [la ~] sustantivo

  1. la convoquer (notificer; sommer)
    aanschrijven; aanzeggen

Translation Matrix for convoquer:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanroepen interpellation; invocation
aanschrijven convoquer; notificer; sommer
aanzeggen convoquer; notificer; sommer annonce; communication; faire-part
konde doen annonce; communication; faire-part
toeroepen crier à
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer aborder; accoster; appeler; arraisonner; crier; crier à; embaucher; engager; faire appel à; héler; icône Appeler
aanschrijven convoquer; notifier; sommer
aanzeggen convoquer; notifier; sommer
bijeen roepen convoquer; rassembler
bijeenroepen convoquer; rassembler
convoceren convoquer; rassembler
erbij halen appeler; appeler à; convoquer; engager; faire appel à; invoquer
erbij roepen appeler; appeler à; convoquer; engager; faire appel à; invoquer
kennis geven convoquer; notifier; sommer
konde doen convoquer; notifier; sommer
laten komen amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
ontbieden amener à soi; appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; invoquer; laisser venir; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de
oproepen amener à soi; appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; invoquer; laisser venir; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de
samenroepen convoquer; rassembler
sommeren appeler; appeler à; assigner en justice; citer en justice; convoquer; interpeller; intimer; notifier; paraître devant le tribunal; remémorer; sommer; sommer de exhorter à; intimer; sommer; sommer de
tevoorschijn roepen amener à soi; appeler; convoquer; invoquer; laisser venir
toeroepen aborder; accoster; appeler; appeler à; convoquer; crier; crier à; héler; interpeller; inviter; invoquer; évoquer

Sinónimos de "convoquer":


Wiktionary: convoquer

convoquer
verb
  1. (overgankelijk) voor een vergadering bijeenroepen

Cross Translation:
FromToVia
convoquer oproepen page — call or summon
convoquer bijeen roepen summon — to call people together
convoquer ontbieden summon — to ask someone to come