Francés

Traducciones detalladas de engluer de francés a neerlandés

engluer:

engluer verbo (englue, englues, engluons, engluez, )

  1. engluer (coller; adhérer; coller à)
    aankleven
    • aankleven verbo (kleef aan, kleeft aan, kleefde aan, kleefden aan, aangekleefd)
  2. engluer (coller; attacher; fixer; rattacher; s'attacher)
    vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken
    • vasthechten verbo (hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
    • hechten verbo (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
    • lijmen verbo (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verbo (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verbo (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • opplakken verbo (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)
  3. engluer (coller; scotcher; fixer avec de la colle)
    lijmen; vastplakken; vastlijmen; vastkleven
    • lijmen verbo (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verbo (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verbo (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • vastkleven verbo (kleef vast, kleeft vast, kleefde vast, kleefden vast, vastgekleefd)
  4. engluer (se coller; attacher; coller; )
    plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven
    • plakken verbo (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • vastplakken verbo (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • klitten verbo (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verbo (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • aan elkaar kleven verbo (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • kleven verbo (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
  5. engluer (coller ensemble; plaquer; se coller)
    vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken
    • vastplakken verbo (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar kleven verbo (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • plakken verbo (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • klitten verbo (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verbo (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
  6. engluer (coller; attacher; adhérer)
    plakken; aaneenplakken; klitten; vastlijmen
    • plakken verbo (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • aaneenplakken verbo (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • klitten verbo (klit, klitte, klitten, geklit)
    • vastlijmen verbo (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)

Conjugaciones de engluer:

Présent
  1. englue
  2. englues
  3. englue
  4. engluons
  5. engluez
  6. engluent
imparfait
  1. engluais
  2. engluais
  3. engluait
  4. engluions
  5. engluiez
  6. engluaient
passé simple
  1. engluai
  2. engluas
  3. englua
  4. engluâmes
  5. engluâtes
  6. engluèrent
futur simple
  1. engluerai
  2. englueras
  3. engluera
  4. engluerons
  5. engluerez
  6. englueront
subjonctif présent
  1. que j'englue
  2. que tu englues
  3. qu'il englue
  4. que nous engluions
  5. que vous engluiez
  6. qu'ils engluent
conditionnel présent
  1. engluerais
  2. engluerais
  3. engluerait
  4. engluerions
  5. englueriez
  6. englueraient
passé composé
  1. ai englué
  2. as englué
  3. a englué
  4. avons englué
  5. avez englué
  6. ont englué
divers
  1. englue!
  2. engluez!
  3. engluons!
  4. englué
  5. engluant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

engluer [le ~] sustantivo

  1. l'engluer (scotcher; coller)
    aanplakken; vastplakken

Translation Matrix for engluer:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanplakken coller; engluer; scotcher
kleven collage; fait de coller
lijmen action de coller; collage; coller; fait de coller
plakken collage; fait de coller
vasthechten fait de fixer; fixer; rattachement
vastkleven collage; fait de coller
vastlijmen action de coller; collage; coller; fait de coller
vastplakken coller; engluer; scotcher
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan elkaar hangen adhérer; attacher; coller; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller
aan elkaar kleven adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller
aaneenplakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller
aankleven adhérer; coller; coller à; engluer
hechten attacher; coller; engluer; fixer; rattacher; s'attacher assujettir; attacher; caler; coudre; fixer; rattacher; suturer
kleven adhérer; attacher; coller; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller
klitten adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller coller
lijmen attacher; coller; engluer; fixer; fixer avec de la colle; rattacher; s'attacher; scotcher adhérer; coller
opplakken attacher; coller; engluer; fixer; rattacher; s'attacher
plakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; ne pas décoller; plaquer; s'attacher; s'attacher à; se coller adhérer; attacher; coller
vasthechten attacher; coller; engluer; fixer; rattacher; s'attacher
vastkleven coller; engluer; fixer avec de la colle; scotcher
vastlijmen adhérer; attacher; coller; engluer; fixer; fixer avec de la colle; rattacher; s'attacher; scotcher adhérer; attacher; coller
vastplakken adhérer; attacher; coller; coller ensemble; engluer; fixer; fixer avec de la colle; ne pas décoller; plaquer; rattacher; s'attacher; s'attacher à; scotcher; se coller

Sinónimos de "engluer":