Neerlandés

Traducciones detalladas de bewegen de neerlandés a alemán

bewegen:

bewegen verbo (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)

  1. bewegen (in beweging brengen; beroeren)
    bewegen; rühren; sich regen; in Bewegung bringen
    • bewegen verbo (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • rühren verbo (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • sich regen verbo (rege mich, regst dich, regt sich, regte sich, regtet euch, sich geregt)
  2. bewegen (zich verplaatsen)
    bewegen; wegbegeben
    • bewegen verbo (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • wegbegeben verbo

Conjugaciones de bewegen:

o.t.t.
  1. beweeg
  2. beweegt
  3. beweegt
  4. bewegen
  5. bewegen
  6. bewegen
o.v.t.
  1. bewoog
  2. bewoog
  3. bewoog
  4. bewogen
  5. bewogen
  6. bewogen
v.t.t.
  1. heb bewogen
  2. hebt bewogen
  3. heeft bewogen
  4. hebben bewogen
  5. hebben bewogen
  6. hebben bewogen
v.v.t.
  1. had bewogen
  2. had bewogen
  3. had bewogen
  4. hadden bewogen
  5. hadden bewogen
  6. hadden bewogen
o.t.t.t.
  1. zal bewegen
  2. zult bewegen
  3. zal bewegen
  4. zullen bewegen
  5. zullen bewegen
  6. zullen bewegen
o.v.t.t.
  1. zou bewegen
  2. zou bewegen
  3. zou bewegen
  4. zouden bewegen
  5. zouden bewegen
  6. zouden bewegen
diversen
  1. beweeg!
  2. beweegt!
  3. bewogen
  4. bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bewegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bewegen beroeren; bewegen; in beweging brengen; zich verplaatsen aangaan; agiteren; beroeren; betreffen; iemand raken; iemand treffen; in beroering brengen; manoeuvreren; marcheren; mixen; omroeren; ontroeren; oppoken; opstoken; raken; roeren; treffen; verschuiven; zich bewegen
in Bewegung bringen beroeren; bewegen; in beweging brengen
rühren beroeren; bewegen; in beweging brengen aangaan; aangrijpen; beroeren; betreffen; beïnvloeden; iemand raken; iemand treffen; mixen; ontroeren; raken; roeren; rondroeren; treffen; verroeren; vertederen; zich bewegen
sich regen beroeren; bewegen; in beweging brengen
wegbegeben bewegen; zich verplaatsen

Sinónimos de "bewegen":


Definiciones relacionadas de "bewegen":

  1. ergens toe overhalen1
    • ik kon hem er niet toe bewegen mee te gaan1
  2. zorgen dat het van stand of plaats verandert1
    • Anita kan haar arm niet bewegen1

Wiktionary: bewegen

bewegen
verb
  1. van plaats veranderen
bewegen
verb
  1. von einem Ort zum anderen bewegen[2]
  1. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  2. jemanden bewegen: psychisch beeindrucken
  3. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern

Cross Translation:
FromToVia
bewegen bewegen move — to change place or posture; to go
bewegen bewegen move — to cause to change place or posture; to set in motion
bewegen rühren; bewegen move — to arouse the feelings or passions of
bewegen anspornen spur — to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
bewegen antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anberaumen; determinieren; bestimmen; festlegen; festsetzen; abgrenzen; ermitteln; zu einem Entschluß bewegen déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
bewegen bewegen; erregen mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
bewegen bewegen; erregen; erschüttern; rühren; ergreifen remuermouvoir, déplacer.
bewegen bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen émouvoirprovoquer une émotion.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de bewegen



Alemán

Traducciones detalladas de bewegen de alemán a neerlandés

bewegen:

bewegen verbo (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)

  1. bewegen (in Bewegung bringen; rühren; sich regen)
    bewegen; in beweging brengen; beroeren
    • bewegen verbo (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
    • in beweging brengen verbo (breng in beweging, brengt in beweging, bracht in beweging, brachten in beweging, in beweging gebracht)
    • beroeren verbo (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  2. bewegen (wegbegeben)
    bewegen; zich verplaatsen
  3. bewegen (betreffen; treffen; berühren; )
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen verbo (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan verbo (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken verbo (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  4. bewegen (mischen; rühren)
    mixen; roeren
    • mixen verbo (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren verbo (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  5. bewegen (manövrieren)
    manoeuvreren; marcheren
    • manoeuvreren verbo (manoeuvreer, manoeuvreert, manoeuvreerde, manoeuvreerden, gemanoeuvreerd)
    • marcheren verbo (marcheer, marcheert, marcheerde, marcheerden, gemarcheerd)
  6. bewegen (umruhren; schüren; anschüren)
    roeren; omroeren
    • roeren verbo (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • omroeren verbo (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)
  7. bewegen (treffen; rühren)
  8. bewegen (treffen; berühren; schlagen; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen verbo (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren verbo (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken verbo (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  9. bewegen (erregen; aufregen; beunruhigen; schüren; anschüren)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verbo
    • in beroering brengen verbo (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verbo (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verbo (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
  10. bewegen (treffen; berühren; anrühren)
    treffen; ontroeren
    • treffen verbo (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren verbo (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken verbo (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  11. bewegen (rühren)
  12. bewegen
    verschuiven
    • verschuiven verbo (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)

Conjugaciones de bewegen:

Präsens
  1. bewege
  2. bewegst
  3. bewegt
  4. bewegen
  5. bewegt
  6. bewegen
Imperfekt
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Perfekt
  1. habe bewegt
  2. hast bewegt
  3. hat bewegt
  4. haben bewegt
  5. habt bewegt
  6. haben bewegt
1. Konjunktiv [1]
  1. bewege
  2. bewegest
  3. bewege
  4. bewegen
  5. beweget
  6. bewegen
2. Konjunktiv
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Futur 1
  1. werde bewegen
  2. wirst bewegen
  3. wird bewegen
  4. werden bewegen
  5. werdet bewegen
  6. werden bewegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bewegen
  2. würdest bewegen
  3. würde bewegen
  4. würden bewegen
  5. würdet bewegen
  6. würden bewegen
Diverses
  1. beweg!
  2. bewegt!
  3. bewegen Sie!
  4. bewegt
  5. bewegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for bewegen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
mixen Mengen; Mischen; Mixen; Vermischen
opstoken Anstiften; Anstiftung
raken Treffen
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aangaan antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen Belange haben; anfangen; angehen; anknöpfen; beginnen; betreffen; gehen um; starten
agiteren anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
beroeren antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; in Bewegung bringen; rühren; schlagen; sich regen; treffen rühren
betreffen antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; betreffen; gehen um
bewegen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen; wegbegeben
iemand raken bewegen; rühren; treffen
iemand treffen bewegen; rühren; treffen
in beroering brengen anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
in beweging brengen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
manoeuvreren bewegen; manövrieren
marcheren bewegen; manövrieren
mixen bewegen; mischen; rühren
omroeren anschüren; bewegen; schüren; umruhren
ontroeren anrühren; berühren; bewegen; treffen ergreifen; rühren
oppoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufschüren; aufwiegeln; brennen; schüren
opstoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren
raken anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; enden; hingelangen; hinkommen; rühren; treffen
roeren anschüren; bewegen; mischen; rühren; schüren; umruhren rühren; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen
treffen anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; begegnen; enden; entgegen; hingelangen; hinkommen; rühren; sich treffen; treffen
verschuiven bewegen aufschieben; hinausschieben; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; vertagen
zich bewegen bewegen; rühren
zich verplaatsen bewegen; wegbegeben

Sinónimos de "bewegen":


Wiktionary: bewegen

bewegen
  1. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  2. jemanden bewegen: psychisch beeindrucken
  3. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
bewegen
verb
  1. van plaats veranderen
  2. in beweging komen

Cross Translation:
FromToVia
bewegen emotioneren; ontroeren affect — to move to emotion
bewegen zich bewegen; bewegen; zich verplaatsen move — to change place or posture; to go
bewegen zetten move — to change the place of a piece
bewegen bewegen; roeren; verroeren move — to cause to change place or posture; to set in motion
bewegen ontroeren; ontzetten; aangrijpen; bewegen; roeren move — to arouse the feelings or passions of
bewegen bewegen; verroeren mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
bewegen omzetten; overbrengen; overplaatsen; verleggen; verplaatsen; bewegen; verroeren; aangrijpen; ontroeren remuermouvoir, déplacer.
bewegen aangrijpen; bewegen; ontroeren; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden émouvoirprovoquer une émotion.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de bewegen