Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. bevechten:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de bevechten de neerlandés a alemán

bevechten:

bevechten verbo (bevecht, bevocht, bevochten, bevochten)

  1. bevechten (bestrijden; bekampen)
    bekämpfen; bestreiten; kämpfen; schlagen; streiten; fechten
    • bekämpfen verbo (bekämpfe, bekämpfst, bekämpft, bekämpfte, bekämpftet, bekämpft)
    • bestreiten verbo (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • kämpfen verbo (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • schlagen verbo (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • streiten verbo (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • fechten verbo (fechte, fechtest, fechtet, focht, fochtet, gefochten)

Conjugaciones de bevechten:

o.t.t.
  1. bevecht
  2. bevecht
  3. bevecht
  4. bevechten
  5. bevechten
  6. bevechten
o.v.t.
  1. bevocht
  2. bevocht
  3. bevocht
  4. bevochten
  5. bevochten
  6. bevochten
v.t.t.
  1. heb bevochten
  2. hebt bevochten
  3. heeft bevochten
  4. hebben bevochten
  5. hebben bevochten
  6. hebben bevochten
v.v.t.
  1. had bevochten
  2. had bevochten
  3. had bevochten
  4. hadden bevochten
  5. hadden bevochten
  6. hadden bevochten
o.t.t.t.
  1. zal bevechten
  2. zult bevechten
  3. zal bevechten
  4. zullen bevechten
  5. zullen bevechten
  6. zullen bevechten
o.v.t.t.
  1. zou bevechten
  2. zou bevechten
  3. zou bevechten
  4. zouden bevechten
  5. zouden bevechten
  6. zouden bevechten
diversen
  1. bevecht!
  2. bevecht!
  3. bevochten
  4. bevechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bevechten:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bekämpfen bekampen; bestrijden; bevechten bakkeleien; duelleren; kampen; kleunen; knokken; matten; vechten
bestreiten bekampen; bestrijden; bevechten bakkeleien; duelleren; in tegenspraak zijn met; kampen; kleunen; knokken; loochenen; matten; ontkennen; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; vechten; weerspreken
fechten bekampen; bestrijden; bevechten kampen; kleine gevechten leveren; schermen; schermutselen; strijd voeren; strijden; vechten
kämpfen bekampen; bestrijden; bevechten een strijd houden; kampen; kleine gevechten leveren; knokken; matten; met iemand worstelen; oorlog voeren; schermutselen; strijd voeren; strijden; touwtrekken; vechten; worstelen; zich wringen
schlagen bekampen; bestrijden; bevechten bakkeleien; behalen; beroeren; beuken; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
streiten bekampen; bestrijden; bevechten argumenteren; bakkeleien; disputeren; duelleren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten

Wiktionary: bevechten


Cross Translation:
FromToVia
bevechten bekriegen; bekämpfen battle — (transitive) to assail in battle; to fight
bevechten bekämpfen fight — to counteract