Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. heiden:
  2. heien:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de heiden de neerlandés a alemán

heiden:

heiden [de ~ (m)] sustantivo, plural

  1. de heiden (ongelovige)
    die Ungläubige; der Ungläubiger

Translation Matrix for heiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Ungläubige heiden; ongelovige
Ungläubiger heiden; ongelovige
- ongelovige

Palabras relacionadas con "heiden":


Wiktionary: heiden

heiden
noun
  1. mensen die geen Jood of Christen zijn

Cross Translation:
FromToVia
heiden Heide Heathen — adherent of the Germanic neo-pagan faith of Heathenry
heiden Heide heathen — person who does not follow an Abrahamic religion
heiden Heide; Heidin; Ungläubiger pagan — person not adhering to any major or recognized religion

heiden forma de heien:

heien verbo (hei, heit, heide, heiden, geheid)

  1. heien
    rammen; auspfählen; schlagen; fundieren; einrammen; einhämmern
    • rammen verbo (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • auspfählen verbo (pfähle aus, pfählst aus, pfählt aus, pfählte aus, pfähltet aus, ausgepfählt)
    • schlagen verbo (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • fundieren verbo (fundiere, fundierst, fundiert, fundierte, fundiertet, fundiert)
    • einrammen verbo (ramme ein, rammst ein, rammt ein, rammte ein, rammtet ein, eingerammt)
    • einhämmern verbo (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)

Conjugaciones de heien:

o.t.t.
  1. hei
  2. heit
  3. heit
  4. heien
  5. heien
  6. heien
o.v.t.
  1. heide
  2. heide
  3. heide
  4. heiden
  5. heiden
  6. heiden
v.t.t.
  1. heb geheid
  2. hebt geheid
  3. heeft geheid
  4. hebben geheid
  5. hebben geheid
  6. hebben geheid
v.v.t.
  1. had geheid
  2. had geheid
  3. had geheid
  4. hadden geheid
  5. hadden geheid
  6. hadden geheid
o.t.t.t.
  1. zal heien
  2. zult heien
  3. zal heien
  4. zullen heien
  5. zullen heien
  6. zullen heien
o.v.t.t.
  1. zou heien
  2. zou heien
  3. zou heien
  4. zouden heien
  5. zouden heien
  6. zouden heien
en verder
  1. is geheid
  2. zijn geheid
diversen
  1. hei!
  2. heit!
  3. geheid
  4. heiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for heien:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
auspfählen heien
einhämmern heien aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; inhameren; inprenten; instampen; klinken; op het hart drukken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; zeuren
einrammen heien aandringen; binnenrammen; door iets heen drukken; doordrammen; doordrukken; doorstoten; drammen; inheien; zeuren
fundieren heien funderen; onderbouwen; onderheien
rammen heien aanvaren; beuken; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren
schlagen heien bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen

Palabras relacionadas con "heien":