Neerlandés

Traducciones detalladas de sparen de neerlandés a alemán

sparen:

sparen verbo (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)

  1. sparen (op bankrekening zetten)
    sparen; sammeln; Geld auf der Bank tun; versammeln; scharen; aufbewahren; übrigbehalten; ansammeln
    • sparen verbo (spare, sparst, spart, sparte, spartet, gespart)
    • sammeln verbo (sammele, sammelst, sammelt, sammelte, sammeltet, gesammelt)
    • versammeln verbo (versammele, versammelst, versammelt, versammelte, versammeltet, versammelt)
    • scharen verbo (schare, schärst, schärt, scharte, schartet, geschart)
    • aufbewahren verbo (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)
    • ansammeln verbo (sammele an, sammelst an, sammelt an, sammelte an, sammeltet an, angesammelt)
  2. sparen (ontzien; in acht nemen; verschonen)
    achten; verschonen
    • achten verbo (achte, achtest, achtet, achtete, achtetet, geachtet)
    • verschonen verbo (verschone, verschonst, verschont, verschonte, verschontet, verschont)
  3. sparen (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; opeenhopen; oppotten)
    versammeln; sammeln; ansammeln
    • versammeln verbo (versammele, versammelst, versammelt, versammelte, versammeltet, versammelt)
    • sammeln verbo (sammele, sammelst, sammelt, sammelte, sammeltet, gesammelt)
    • ansammeln verbo (sammele an, sammelst an, sammelt an, sammelte an, sammeltet an, angesammelt)

Conjugaciones de sparen:

o.t.t.
  1. spaar
  2. spaart
  3. spaart
  4. sparen
  5. sparen
  6. sparen
o.v.t.
  1. spaarde
  2. spaarde
  3. spaarde
  4. spaarden
  5. spaarden
  6. spaarden
v.t.t.
  1. heb gespaard
  2. hebt gespaard
  3. heeft gespaard
  4. hebben gespaard
  5. hebben gespaard
  6. hebben gespaard
v.v.t.
  1. had gespaard
  2. had gespaard
  3. had gespaard
  4. hadden gespaard
  5. hadden gespaard
  6. hadden gespaard
o.t.t.t.
  1. zal sparen
  2. zult sparen
  3. zal sparen
  4. zullen sparen
  5. zullen sparen
  6. zullen sparen
o.v.t.t.
  1. zou sparen
  2. zou sparen
  3. zou sparen
  4. zouden sparen
  5. zouden sparen
  6. zouden sparen
en verder
  1. ben gespaard
  2. bent gespaard
  3. is gespaard
  4. zijn gespaard
  5. zijn gespaard
  6. zijn gespaard
diversen
  1. spaar!
  2. spaart!
  3. gespaard
  4. sparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sparen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
Geld auf der Bank tun op bankrekening zetten; sparen
achten in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen achten; appreciëren; berekenen; de hemel in prijzen; eer aandoen; eerbied bewijzen; eerbiedigen; eren; hemelhoog prijzen; hoogachten; hoogschatten; hulde bewijzen; huldigen; in ere houden; op prijs stellen; ophemelen; ramen; respecteren; schatten; waarderen
ansammeln bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen accumuleren; hopen; opeenhopen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; verenigen; verzamelen
aufbewahren op bankrekening zetten; sparen behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; leggen; neerleggen; opruimen; opslaan; plaatsen; wegleggen
sammeln bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen accumuleren; bijeen krijgen; bijeenzoeken; collecteren; geld inzamelen; hopen; inzamelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opeenhopen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verenigen; vergaren; verzamelen
scharen op bankrekening zetten; sparen scharen; verenigen; verzamelen
sparen op bankrekening zetten; sparen achteruitgaan; afnemen; besparen; declineren; matigen; minder gebruiken; minder worden; opsparen; zuinig zijn
versammeln bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen bijeenkomen; bijeenzoeken; inzamelen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; samenkomen; scharen; verenigen; vergaren; verzamelen
verschonen in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen
übrigbehalten op bankrekening zetten; sparen overhebben; overhouden

Palabras relacionadas con "sparen":


Wiktionary: sparen

sparen
verb
  1. geld niet uitgeven
sparen
verb
  1. Geld für die spätere Verwendung ansammeln

Cross Translation:
FromToVia
sparen sichern; speichern save — store for future use
sparen erübrigen; sparen; ersparen économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
sparen sparen; ersparen; erübrigen épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.

spar:

spar [de ~ (m)] sustantivo

  1. de spar (sparrenboom)
    die Fichte; der Tannenbaum

Translation Matrix for spar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Fichte spar; sparrenboom
Tannenbaum spar; sparrenboom den; dennenboom; kerstboom

Palabras relacionadas con "spar":


Definiciones relacionadas de "spar":

  1. bepaald soort naaldboom1
    • sparren worden gebruikt als kerstboom1

Wiktionary: spar

spar
noun
  1. Picea, een soort naaldboom
spar
noun
  1. Nadelbaum der Gattung Picea mit kurzen, spitzen Nadeln und hängenden Zapfen.

Cross Translation:
FromToVia
spar Tanne; Tannenbaum fir — conifer of the genus Abies
spar Fichte spruce — tree from the genus Picea
spar Fichtenholz spruce — wood of a spruce
spar Tanne sapin — (botanique) arbre conifère résineux de la famille des pinacées (conifères) à aiguilles persistantes, au tronc droit, dont le fruit est un cône.
spar Fichte; Tanne; Edeltanne épicéa — botan|nocat=1 arbre résineux de haute taille, proche du sapin, de la famille des pinacées.