Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de aankoppelen de neerlandés a inglés

aankoppelen:

aankoppelen verbo (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)

  1. aankoppelen (aanhaken; vastkoppelen; vasthaken)
    to hitch on to; to hook on to; to connect; to couple; to fasten; to hook together
    • hitch on to verbo (hitches on to, hitched on to, hitching on to)
    • hook on to verbo (hooks on to, hooked on to, hooking on to)
    • connect verbo (connects, connected, connecting)
    • couple verbo (couples, coupled, coupling)
    • fasten verbo (fastens, fastened, fastening)
    • hook together verbo (hooks together, hooked together, hooking together)
  2. aankoppelen
    to connect; to link up
    • connect verbo (connects, connected, connecting)
    • link up verbo (links up, linked up, linking up)
  3. aankoppelen (vastkoppelen; aanhangen)
    to attach to; to couple
    • attach to verbo (attaches to, attached to, attaching to)
    • couple verbo (couples, coupled, coupling)

Conjugaciones de aankoppelen:

o.t.t.
  1. koppel aan
  2. koppelt aan
  3. koppelt aan
  4. koppelen aan
  5. koppelen aan
  6. koppelen aan
o.v.t.
  1. koppelde aan
  2. koppelde aan
  3. koppelde aan
  4. koppelden aan
  5. koppelden aan
  6. koppelden aan
v.t.t.
  1. heb aangekoppeld
  2. hebt aangekoppeld
  3. heeft aangekoppeld
  4. hebben aangekoppeld
  5. hebben aangekoppeld
  6. hebben aangekoppeld
v.v.t.
  1. had aangekoppeld
  2. had aangekoppeld
  3. had aangekoppeld
  4. hadden aangekoppeld
  5. hadden aangekoppeld
  6. hadden aangekoppeld
o.t.t.t.
  1. zal aankoppelen
  2. zult aankoppelen
  3. zal aankoppelen
  4. zullen aankoppelen
  5. zullen aankoppelen
  6. zullen aankoppelen
o.v.t.t.
  1. zou aankoppelen
  2. zou aankoppelen
  3. zou aankoppelen
  4. zouden aankoppelen
  5. zouden aankoppelen
  6. zouden aankoppelen
diversen
  1. koppel aan!
  2. koppelt aan!
  3. aangekoppeld
  4. aankoppelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aankoppelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
couple koppel; levenspaar; paar; stel; stelletje
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
attach to aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen aankleven; bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten
connect aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aandoen; aaneenschakelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
couple aanhaken; aanhangen; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen koppelen; neuken; paren; samenkoppelen; sexuele gemeenschap hebben; verbinden; vrijen
fasten aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhechten; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
hitch on to aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen
hook on to aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen
hook together aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen
link up aankoppelen aaneenschakelen; aansluiten