Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. aanpraten:


Neerlandés

Traducciones detalladas de aanpraten de neerlandés a inglés

aanpraten:

aanpraten verbo (praat aan, praatte aan, praatten aan, aangepraat)

  1. aanpraten (aansmeren)
    foist; to palm
    • foist verbo
    • palm verbo (palms, palmed, palming)
  2. aanpraten (aansmeren)
    to talk into
    • talk into verbo (talks into, talked into, talking into)

Conjugaciones de aanpraten:

o.t.t.
  1. praat aan
  2. praat aan
  3. praat aan
  4. praten aan
  5. praten aan
  6. praten aan
o.v.t.
  1. praatte aan
  2. praatte aan
  3. praatte aan
  4. praatten aan
  5. praatten aan
  6. praatten aan
v.t.t.
  1. heb aangepraat
  2. hebt aangepraat
  3. heeft aangepraat
  4. hebben aangepraat
  5. hebben aangepraat
  6. hebben aangepraat
v.v.t.
  1. had aangepraat
  2. had aangepraat
  3. had aangepraat
  4. hadden aangepraat
  5. hadden aangepraat
  6. hadden aangepraat
o.t.t.t.
  1. zal aanpraten
  2. zult aanpraten
  3. zal aanpraten
  4. zullen aanpraten
  5. zullen aanpraten
  6. zullen aanpraten
o.v.t.t.
  1. zou aanpraten
  2. zou aanpraten
  3. zou aanpraten
  4. zouden aanpraten
  5. zouden aanpraten
  6. zouden aanpraten
diversen
  1. praat aan!
  2. praat aan!
  3. aangepraat
  4. aanpratende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanpraten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
palm hand; handpalm; jat; klauw; knuist; palm; poot
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
foist aanpraten; aansmeren
palm aanpraten; aansmeren
talk into aanpraten; aansmeren