Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. bezeilen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de bezeilen de neerlandés a inglés

bezeilen:

bezeilen verbo (bezeil, bezeilt, bezeilde, bezeilden, bezeild)

  1. bezeilen
    to sail
    • sail verbo (sails, sailed, sailing)

Conjugaciones de bezeilen:

o.t.t.
  1. bezeil
  2. bezeilt
  3. bezeilt
  4. bezeilen
  5. bezeilen
  6. bezeilen
o.v.t.
  1. bezeilde
  2. bezeilde
  3. bezeilde
  4. bezeilden
  5. bezeilden
  6. bezeilden
v.t.t.
  1. heb bezeild
  2. hebt bezeild
  3. heeft bezeild
  4. hebben bezeild
  5. hebben bezeild
  6. hebben bezeild
v.v.t.
  1. had bezeild
  2. had bezeild
  3. had bezeild
  4. hadden bezeild
  5. hadden bezeild
  6. hadden bezeild
o.t.t.t.
  1. zal bezeilen
  2. zult bezeilen
  3. zal bezeilen
  4. zullen bezeilen
  5. zullen bezeilen
  6. zullen bezeilen
o.v.t.t.
  1. zou bezeilen
  2. zou bezeilen
  3. zou bezeilen
  4. zouden bezeilen
  5. zouden bezeilen
  6. zouden bezeilen
diversen
  1. bezeil!
  2. bezeilt!
  3. bezeild
  4. bezeilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezeilen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
sail bezeilen aanhouden op; aansturen op; afreizen; afstevenen op; afstomen op; afvaren; afvaren op; bevaren; heengaan; navigeren; uitvaren; van wal gaan; varen; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zeilen