Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. bouwer:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de bouwer de neerlandés a inglés

bouwer:

bouwer [de ~ (m)] sustantivo

  1. de bouwer (bouwondernemer; aannemer)
    the contractor; the building contractor; the builder
  2. de bouwer (bouwvakker)
    the construction worker; the building labourer

Translation Matrix for bouwer:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
builder aannemer; bouwer; bouwondernemer aannemer; opbouwfunctie; verbouwer
building contractor aannemer; bouwer; bouwondernemer aannemer; verbouwer
building labourer bouwer; bouwvakker
construction worker bouwer; bouwvakker
contractor aannemer; bouwer; bouwondernemer aannemer; contractant; sluitspier; trekspier

Palabras relacionadas con "bouwer":

  • bouwers

Wiktionary: bouwer

bouwer
noun
  1. a person who builds or constructs things

Cross Translation:
FromToVia
bouwer builder bâtisseur — Celui, celle qui a la manie de faire bâtir.