Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. compromitteren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de compromitteren de neerlandés a inglés

compromitteren:

compromitteren verbo (compromitteer, compromitteert, compromitteerde, compromitteerden, gecompromitteerd)

  1. compromitteren
    to compromise
    • compromise verbo (compromises, compromised, compromising)

Conjugaciones de compromitteren:

o.t.t.
  1. compromitteer
  2. compromitteert
  3. compromitteert
  4. compromitteren
  5. compromitteren
  6. compromitteren
o.v.t.
  1. compromitteerde
  2. compromitteerde
  3. compromitteerde
  4. compromitteerden
  5. compromitteerden
  6. compromitteerden
v.t.t.
  1. heb gecompromitteerd
  2. hebt gecompromitteerd
  3. heeft gecompromitteerd
  4. hebben gecompromitteerd
  5. hebben gecompromitteerd
  6. hebben gecompromitteerd
v.v.t.
  1. had gecompromitteerd
  2. had gecompromitteerd
  3. had gecompromitteerd
  4. hadden gecompromitteerd
  5. hadden gecompromitteerd
  6. hadden gecompromitteerd
o.t.t.t.
  1. zal compromitteren
  2. zult compromitteren
  3. zal compromitteren
  4. zullen compromitteren
  5. zullen compromitteren
  6. zullen compromitteren
o.v.t.t.
  1. zou compromitteren
  2. zou compromitteren
  3. zou compromitteren
  4. zouden compromitteren
  5. zouden compromitteren
  6. zouden compromitteren
diversen
  1. compromitteer!
  2. compromitteert!
  3. gecompromitteerd
  4. compromitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for compromitteren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
compromise tussenvoorstel
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
compromise compromitteren een akkoord sluiten; een compromis sluiten; een vergelijk treffen; laveren; schipperen

Wiktionary: compromitteren

compromitteren
verb
  1. to cause impairment of

Cross Translation:
FromToVia
compromitteren compromise kompromittieren — (transitiv) jemanden bloßstellen; in Verlegenheit bringen
compromitteren splash; spatter éclaboussercouvrir quelqu’un ou quelque chose d’une boue qu’on faire jaillir.