Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. ineenzakken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de ineenzakken de neerlandés a inglés

ineenzakken:

ineenzakken verbo (zak ineen, zakt ineen, zakte ineen, zakten ineen, ineengezakt)

  1. ineenzakken (ineenzijgen)
    to buckle; to collapse
    • buckle verbo (buckles, buckled, buckling)
    • collapse verbo (collapses, collapsed, collapsing)

Conjugaciones de ineenzakken:

o.t.t.
  1. zak ineen
  2. zakt ineen
  3. zakt ineen
  4. zakken ineen
  5. zakken ineen
  6. zakken ineen
o.v.t.
  1. zakte ineen
  2. zakte ineen
  3. zakte ineen
  4. zakten ineen
  5. zakten ineen
  6. zakten ineen
v.t.t.
  1. ben ineengezakt
  2. bent ineengezakt
  3. is ineengezakt
  4. zijn ineengezakt
  5. zijn ineengezakt
  6. zijn ineengezakt
v.v.t.
  1. was ineengezakt
  2. was ineengezakt
  3. was ineengezakt
  4. waren ineengezakt
  5. waren ineengezakt
  6. waren ineengezakt
o.t.t.t.
  1. zal ineenzakken
  2. zult ineenzakken
  3. zal ineenzakken
  4. zullen ineenzakken
  5. zullen ineenzakken
  6. zullen ineenzakken
o.v.t.t.
  1. zou ineenzakken
  2. zou ineenzakken
  3. zou ineenzakken
  4. zouden ineenzakken
  5. zouden ineenzakken
  6. zouden ineenzakken
diversen
  1. zak ineen!
  2. zakt ineen!
  3. ineengezakt
  4. ineenzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ineenzakken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
buckle gesp
collapse achteruitgang; afleggen; bezwijken; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; inzakking; inzinking; neervallen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
buckle ineenzakken; ineenzijgen aangespen; dichtgespen; dichtsnoeren; gespen; toegespen; vastgespen
collapse ineenzakken; ineenzijgen afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; samenvouwen; sterk afnemen; ten gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken