Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de inperken de neerlandés a inglés

inperken:

inperken verbo (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)

  1. inperken (beknotten)
    restrict; to curtail
  2. inperken (beperken; inkapselen; limiteren; indammen)
    restrict; to encapsulate; to confine; to limit; to enclose; envelope; to embank; to dam
    • restrict verbo
    • encapsulate verbo (encapsulates, encapsulated, encapsulating)
    • confine verbo (confines, confined, confining)
    • limit verbo (limits, limited, limiting)
    • enclose verbo (encloses, enclosed, enclosing)
    • envelope verbo
    • embank verbo (embanks, embanked, embanking)
    • dam verbo (dams, dammed, damming)
  3. inperken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    to decrease; to diminish; to reduce; to curtail; to lessen; to scale down; to dwindle; shrink away; to mark down
    • decrease verbo (decreases, decreased, decreasing)
    • diminish verbo (diminishs, diminished, diminishing)
    • reduce verbo (reduces, reduced, reducing)
    • curtail verbo (curtails, curtailed, curtailing)
    • lessen verbo (lessens, lessened, lessening)
    • scale down verbo (scales down, scaled down, scaling down)
    • dwindle verbo (dwindles, dwindled, dwindling)
    • shrink away verbo
    • mark down verbo (marks down, marked down, marking down)

Conjugaciones de inperken:

o.t.t.
  1. perk in
  2. perkt in
  3. perkt in
  4. perken in
  5. perken in
  6. perken in
o.v.t.
  1. perkte in
  2. perkte in
  3. perkte in
  4. perkten in
  5. perkten in
  6. perkten in
v.t.t.
  1. heb ingeperkt
  2. hebt ingeperkt
  3. heeft ingeperkt
  4. hebben ingeperkt
  5. hebben ingeperkt
  6. hebben ingeperkt
v.v.t.
  1. had ingeperkt
  2. had ingeperkt
  3. had ingeperkt
  4. hadden ingeperkt
  5. hadden ingeperkt
  6. hadden ingeperkt
o.t.t.t.
  1. zal inperken
  2. zult inperken
  3. zal inperken
  4. zullen inperken
  5. zullen inperken
  6. zullen inperken
o.v.t.t.
  1. zou inperken
  2. zou inperken
  3. zou inperken
  4. zouden inperken
  5. zouden inperken
  6. zouden inperken
en verder
  1. ben ingeperkt
  2. bent ingeperkt
  3. is ingeperkt
  4. zijn ingeperkt
  5. zijn ingeperkt
  6. zijn ingeperkt
diversen
  1. perk in!
  2. perkt in!
  3. ingeperkt
  4. inperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inperken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
dam afsluitdijk; dam; dijk; keerdam; stuw; stuwdam; waterkering
decrease afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minder worden; minderen; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
envelope briefomslag; couvert; envelop; enveloppe; omslag; wikkel
limit begrenzing; grens; grenswaarde; limiet; uiterste
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
confine beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren beknotten; beperken
curtail afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkorten; korter maken; verkorten
dam beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
decrease afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
diminish afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; verkleinen
dwindle afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; schrompelen; slinken; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
embank beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bedijken; indammen; indijken
encapsulate beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bijsluiten; bijvoegen; inkapselen; insluiten; omvatten; toevoegen
enclose beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afgrenzen; begrenzen; bijsluiten; bijvoegen; inkapselen; insluiten; omvatten; toevoegen; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
envelope beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren omgeven; omringen
lessen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen aan kracht inboeten; inkrimpen; krimpen; slinken; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
limit beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; van grenzen voorzien
mark down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen lager maken; verlagen
reduce afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afprijzen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
restrict beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren beperken
scale down afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen minder maken; minimaliseren
shrink away afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkrimpen; krimpen; slinken

Wiktionary: inperken

inperken
verb
  1. to restrict; to keep within bounds