Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. janken:
  2. jank:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de janken de neerlandés a inglés

janken:

janken verbo (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)

  1. janken (brullen; gillen)
    to howl; to whine; to yell
    • howl verbo (howls, howled, howling)
    • whine verbo (whines, whined, whining)
    • yell verbo (yells, yelled, yelling)
  2. janken (snikken)
    to sob; to gasp
    • sob verbo (sobs, sobbed, sobbing)
    • gasp verbo (gasps, gasped, gasping)
  3. janken (wenen; huilen)
    to cry; to weep; to wail; to sob; to blubber; to whimper
    • cry verbo (cries, cried, crying)
    • weep verbo (weeps, wept, weeping)
    • wail verbo (wails, wailed, wailing)
    • sob verbo (sobs, sobbed, sobbing)
    • blubber verbo (blubbers, blubbered, blubbering)
    • whimper verbo (whimpers, whimpered, whimpering)
  4. janken (huilen; brullen; krijsen)
    to cry; to shriek; to squeal; to shout; to let on; to tell tales
    • cry verbo (cries, cried, crying)
    • shriek verbo (shrieks, shrieked, shrieking)
    • squeal verbo (squeals, squealled, squealling)
    • shout verbo (shouts, shouted, shouting)
    • let on verbo (lets on, let on, letting on)
    • tell tales verbo (tells tales, told tales, telling tales)
  5. janken (grienen; huilen; snotteren; snikken)
    to cry; to whine; to snivel; to sniffle; to blubber; to whimper; to sniff
    • cry verbo (cries, cried, crying)
    • whine verbo (whines, whined, whining)
    • snivel verbo (snivels, snivelled, snivelling)
    • sniffle verbo (sniffles, sniffled, sniffling)
    • blubber verbo (blubbers, blubbered, blubbering)
    • whimper verbo (whimpers, whimpered, whimpering)
    • sniff verbo (sniffs, sniffed, sniffing)

Conjugaciones de janken:

o.t.t.
  1. jank
  2. jankt
  3. jankt
  4. janken
  5. janken
  6. janken
o.v.t.
  1. jankte
  2. jankte
  3. jankte
  4. jankten
  5. jankten
  6. jankten
v.t.t.
  1. heb gejankt
  2. hebt gejankt
  3. heeft gejankt
  4. hebben gejankt
  5. hebben gejankt
  6. hebben gejankt
v.v.t.
  1. had gejankt
  2. had gejankt
  3. had gejankt
  4. hadden gejankt
  5. hadden gejankt
  6. hadden gejankt
o.t.t.t.
  1. zal janken
  2. zult janken
  3. zal janken
  4. zullen janken
  5. zullen janken
  6. zullen janken
o.v.t.t.
  1. zou janken
  2. zou janken
  3. zou janken
  4. zouden janken
  5. zouden janken
  6. zouden janken
en verder
  1. is gejankt
diversen
  1. jank!
  2. jankt!
  3. gejankt
  4. jankend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for janken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
blubber walvisspek
cry gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
shout joelen
shriek gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
sob jank; snik
squeal gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
wail jammertoon; lijkklacht
whimper jammertoon
whine jank; snik
yell gil; kreet; leus; roep; schreeuw; strijdkreet; uitroep; yell
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
blubber grienen; huilen; janken; snikken; snotteren; wenen
cry brullen; grienen; huilen; janken; krijsen; snikken; snotteren; wenen blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; huilen; krijsen; schreeuwen; schreien
gasp janken; snikken blazen; hijgen; puffen; zwaar ademhalen
howl brullen; gillen; janken joelen; uitjouwen
let on brullen; huilen; janken; krijsen
shout brullen; huilen; janken; krijsen aanroepen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; het uitgillen; jubelen; juichen; praaien; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
shriek brullen; huilen; janken; krijsen blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; het uitgillen; krijsen; schreeuwen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
sniff grienen; huilen; janken; snikken; snotteren een snuif nemen; insnuiven; opsnuiven; sniffelen; snuffelen aan; snuiven
sniffle grienen; huilen; janken; snikken; snotteren besniffelen; besnuffelen; neus ophalen; sniffelen; snuffen; snuiven
snivel grienen; huilen; janken; snikken; snotteren sniffen; snotteren
sob huilen; janken; snikken; wenen
squeal brullen; huilen; janken; krijsen aanbrengen; aangeven; blaffen; keffen; klikken; uitbrengen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
tell tales brullen; huilen; janken; krijsen klikken; overbrieven; uit de school klappen; verklappen; verklikken
wail huilen; janken; wenen jammeren; jeremiëren; weeklagen; zich beklagen
weep huilen; janken; wenen huilen; schreien; tranen; tranen afscheiden
whimper grienen; huilen; janken; snikken; snotteren; wenen dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; jengelen; kermen
whine brullen; gillen; grienen; huilen; janken; snikken; snotteren dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; jengelen; kermen; temen; zemelen
yell brullen; gillen; janken blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken

Palabras relacionadas con "janken":


Wiktionary: janken

janken
verb
  1. intransitive: to weep
  2. utter a yowl

janken forma de jank:

jank [znw.] sustantivo

  1. jank (snik)
    the sob; the whine
    • sob [the ~] sustantivo
    • whine [the ~] sustantivo

Translation Matrix for jank:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
sob jank; snik
whine jank; snik
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
sob huilen; janken; snikken; wenen
whine brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; gillen; grienen; huilen; janken; jengelen; kermen; snikken; snotteren; temen; zemelen

Palabras relacionadas con "jank":


Wiktionary: jank

jank
noun
  1. loud cry