Neerlandés

Traducciones detalladas de schok de neerlandés a francés

schok:

schok [de ~ (m)] sustantivo

  1. de schok (schokkende beweging; stoot; hort)
    le choc; la secousse; le mouvement brusque; la saccade; l'heurt; l'à-coup

Translation Matrix for schok:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
choc hort; schok; schokkende beweging; stoot beven; botsing; dreun; duw; duwtje; klap; knal; kwak; opeen knallen; por; shock; smak; stoot; stootje; zet
heurt hort; schok; schokkende beweging; stoot aanrijding; beven; botsing; collisie; conflict; doolhof; duw; duwtje; frictie; gevecht; hengst; kamp; klap; labyrint; lel; mep; muilpeer; onenigheid; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; ruzie; stoot; stootje; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling; wrijving; zet
mouvement brusque hort; schok; schokkende beweging; stoot
saccade hort; schok; schokkende beweging; stoot beven
secousse hort; schok; schokkende beweging; stoot afschudden; beven
à-coup hort; schok; schokkende beweging; stoot
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
choc botsing

Palabras relacionadas con "schok":


Wiktionary: schok

schok
noun
  1. collision brusque, impact d’un corps avec un autre corps.

schok forma de schokken:

schokken [het ~] sustantivo

  1. het schokken (horten)
    le tamponnement; le chocs; l'heurts

schokken verbo (schok, schokt, schokte, schokten, geschokt)

  1. schokken (laten schrikken)
    choquer; ébranler; faire peur à qn
    • choquer verbo (choque, choques, choquons, choquez, )
    • ébranler verbo (ébranle, ébranles, ébranlons, ébranlez, )
  2. schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)
    choquer; heurter; faire scandale
    • choquer verbo (choque, choques, choquons, choquez, )
    • heurter verbo (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )

Conjugaciones de schokken:

o.t.t.
  1. schok
  2. schokt
  3. schokt
  4. schokken
  5. schokken
  6. schokken
o.v.t.
  1. schokte
  2. schokte
  3. schokte
  4. schokten
  5. schokten
  6. schokten
v.t.t.
  1. heb geschokt
  2. hebt geschokt
  3. heeft geschokt
  4. hebben geschokt
  5. hebben geschokt
  6. hebben geschokt
v.v.t.
  1. had geschokt
  2. had geschokt
  3. had geschokt
  4. hadden geschokt
  5. hadden geschokt
  6. hadden geschokt
o.t.t.t.
  1. zal schokken
  2. zult schokken
  3. zal schokken
  4. zullen schokken
  5. zullen schokken
  6. zullen schokken
o.v.t.t.
  1. zou schokken
  2. zou schokken
  3. zou schokken
  4. zouden schokken
  5. zouden schokken
  6. zouden schokken
en verder
  1. ben geschokt
  2. bent geschokt
  3. is geschokt
  4. zijn geschokt
  5. zijn geschokt
  6. zijn geschokt
diversen
  1. schok!
  2. schokt!
  3. geschokt
  4. schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schokken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
chocs horten; schokken gebeuk; gebonk; gebons; gestoot; shocks
heurts horten; schokken aanrijdingen; botsingen
tamponnement horten; schokken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
choquer aanstoot geven; choqueren; laten schrikken; schokken; shockeren aanrijden; aanstoot geven; botsen; choqueren; grieven; krenken; kwetsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; pijn doen; shockeren; stoten op; zeer doen
faire peur à qn laten schrikken; schokken
faire scandale aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren
heurter aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren aankloppen; aanrijden; aantikken; aanvaren; bonken; bonzen; botsen; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; luiden; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; rammen; slaan; stoten op; tikken; timmeren
ébranler laten schrikken; schokken

Palabras relacionadas con "schokken":


Wiktionary: schokken


Cross Translation:
FromToVia
schokken soubresaut jolt — An act of jolting
schokken ébranler; convulsionner; se contracter; se spasmer; secouer judder — to spasm or shake violently
schokken secouer shake — transitive: to disturb emotionally