Neerlandés

Traducciones detalladas de zeuren de neerlandés a francés

zeuren:

zeuren verbo (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)

  1. zeuren (klagen)
  2. zeuren (drammen; aandringen; doordrukken; doordrammen)
    barber; raser; casser les pieds; assommer
    • barber verbo
    • raser verbo (rase, rases, rasons, rasez, )
    • assommer verbo (assomme, assommes, assommons, assommez, )
  3. zeuren (kankeren)
    râler; rouspéter
    • râler verbo (râle, râles, râlons, râlez, )
    • rouspéter verbo (rouspète, rouspètes, rouspétons, rouspétez, )
  4. zeuren (talmen; hannesen; zeiken; )
    tergiverser; traînailler; traînasser; atermoyer; temporiser
    • tergiverser verbo (tergiverse, tergiverses, tergiversons, tergiversez, )
    • traînailler verbo (traînaille, traînailles, traînaillons, traînaillez, )
    • traînasser verbo (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • atermoyer verbo (atermoie, atermoies, atermoyons, atermoyez, )
    • temporiser verbo (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )

Conjugaciones de zeuren:

o.t.t.
  1. zeur
  2. zeurt
  3. zeurt
  4. zeuren
  5. zeuren
  6. zeuren
o.v.t.
  1. zeurde
  2. zeurde
  3. zeurde
  4. zeurden
  5. zeurden
  6. zeurden
v.t.t.
  1. heb gezeurd
  2. hebt gezeurd
  3. heeft gezeurd
  4. hebben gezeurd
  5. hebben gezeurd
  6. hebben gezeurd
v.v.t.
  1. had gezeurd
  2. had gezeurd
  3. had gezeurd
  4. hadden gezeurd
  5. hadden gezeurd
  6. hadden gezeurd
o.t.t.t.
  1. zal zeuren
  2. zult zeuren
  3. zal zeuren
  4. zullen zeuren
  5. zullen zeuren
  6. zullen zeuren
o.v.t.t.
  1. zou zeuren
  2. zou zeuren
  3. zou zeuren
  4. zouden zeuren
  5. zouden zeuren
  6. zouden zeuren
diversen
  1. zeur!
  2. zeurt!
  3. gezeurd
  4. zeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zeuren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
assommer aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren donderjagen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
atermoyer aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
barber aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
casser les pieds aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren donderjagen
raser aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren afbreken; breken; donderjagen; ergens uitscheuren; neerhalen; omverhalen; scheren; slopen; uit elkaar halen; wegscheren
rouspéter kankeren; zeuren brommen; foeteren; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; over iets mopperen; protesteren; pruttelen; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren
râler kankeren; zeuren foeteren; reutelen; rochelen; sakkeren
se lamenter de klagen; zeuren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; een klacht indienen; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; zich beklagen; zijn beklag indienen
se plaindre klagen; zeuren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; brommen; eisen; jammeren; jeremiëren; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; reclameren; weeklagen; zich beklagen
temporiser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tergiverser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; talmen; weifelen
traînailler aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; talmen; teuten; treuzelen; weifelen
traînasser aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen

Palabras relacionadas con "zeuren":


Sinónimos de "zeuren":


Definiciones relacionadas de "zeuren":

  1. er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen1
    • de kinderen zeuren om snoep1

Wiktionary: zeuren

zeuren
verb
  1. veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken
zeuren
Cross Translation:
FromToVia
zeuren grogner; maugréer; maronner; râler; récriminer; ronchonner; rouspéter nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern
zeuren pleurnicherie whine — a long-drawn, high-pitched complaining cry or sound
zeuren pleurnicher; geindre whine — to complain or protest with a whine or as if with a whine

zeur:

zeur [de ~] sustantivo

  1. de zeur (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zemel; zeurpiet)
    l'emmerdeur; le casse-cul; le rabâcheur; le casse-pieds; le radoteur

Translation Matrix for zeur:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
casse-cul geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet ellendeling; etter; etterbak; galbak; geitenbreier; klier; kreng; kwijler; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; nietsnut; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; stuk ongeluk; zeveraar
casse-pieds geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet hinderlijk persoon; lastpak; lastpost
emmerdeur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; ellendeling; etter; etterbak; geitenbreier; haarklover; kletser; klier; kreng; kwijler; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; leuterkous; lijntrekker; mierenneuker; mispunt; muggenzifter; nietsnut; ouwehoer; scherpslijper; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; stuk ongeluk; zeveraar; zwamneus
rabâcheur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; leuteraar; zwammer; zwetser
radoteur geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet babbelaar; babbelaarster; keutelaar; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kletstante; kwebbel; kwijler; leuteraar; leuteraarster; leuterkous; ouwehoer; zeveraar; zwammer; zwamneus; zwetser

Palabras relacionadas con "zeur":


Wiktionary: zeur

zeur
noun
  1. Personne ou chose désagréable ou ennuyeuse.