Neerlandés

Traducciones detalladas de spruit de neerlandés a francés

spruit:

spruit [de ~] sustantivo

  1. de spruit (stekje; scheut; loot)
    le rejeton; la bouture
  2. de spruit (plantestekje; scheut; jonge plant; schoot; stek)
    la bouture

Translation Matrix for spruit:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bouture jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje
rejeton loot; scheut; spruit; stekje afstammeling; nakomeling; telg

Palabras relacionadas con "spruit":


Wiktionary: spruit


Cross Translation:
FromToVia
spruit fruit fruit — figuratively: child of a marriage
spruit pousse sprout — new growth on a plant

spruiten:

spruiten verbo (spruit, sproot, sproten, gesproten)

  1. spruiten (uitschieten plantkunde; uitschieten)
    rejeter; donner des rejets
    • rejeter verbo (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )
  2. spruiten (voortspruiten)
    provenir; dériver; résulter; être issu
    • provenir verbo (proviens, provient, provenons, provenez, )
    • dériver verbo (dérive, dérives, dérivons, dérivez, )
    • résulter verbo
    • être issu verbo
  3. spruiten (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten)
    descendre de; venir de; provenir de; être originaire de; provenir; être issu de; germer
    • descendre de verbo
    • venir de verbo
    • provenir de verbo
    • provenir verbo (proviens, provient, provenons, provenez, )
    • germer verbo (germe, germes, germons, germez, )

Conjugaciones de spruiten:

o.t.t.
  1. spruit
  2. spruit
  3. spruit
  4. spruiten
  5. spruiten
  6. spruiten
o.v.t.
  1. sproot
  2. sproot
  3. sproot
  4. sproten
  5. sproten
  6. sproten
v.t.t.
  1. ben gesproten
  2. bent gesproten
  3. is gesproten
  4. zijn gesproten
  5. zijn gesproten
  6. zijn gesproten
v.v.t.
  1. was gesproten
  2. was gesproten
  3. was gesproten
  4. waren gesproten
  5. waren gesproten
  6. waren gesproten
o.t.t.t.
  1. zal spruiten
  2. zult spruiten
  3. zal spruiten
  4. zullen spruiten
  5. zullen spruiten
  6. zullen spruiten
o.v.t.t.
  1. zou spruiten
  2. zou spruiten
  3. zou spruiten
  4. zouden spruiten
  5. zouden spruiten
  6. zouden spruiten
diversen
  1. spruit!
  2. spruitt!
  3. gesproten
  4. spruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spruiten [het ~] sustantivo

  1. het spruiten (afstammen)
    l'origine; la descendance

spruiten [de ~] sustantivo, plural

  1. de spruiten (stekken; scheuten; schoten)
    la crossettes; la boutures; le plançons

Translation Matrix for spruiten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
boutures scheuten; schoten; spruiten; stekken
crossettes scheuten; schoten; spruiten; stekken
descendance afstammen; spruiten afkomst; afstamming; broed; broedsel; gebroed; herkomst; kinderen; komaf; kroost; nageslacht; nakomelingen; origine; telgen
origine afstammen; spruiten aanvang; aanvangstijd; afkomst; afstamming; bakermat; begin; begintijd; herkomst; inzet; komaf; oorsprong; opening; origine; start; starttijd; vertrektijd
plançons scheuten; schoten; spruiten; stekken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
descendre de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
donner des rejets spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde
dériver spruiten; voortspruiten afleiden; deduceren
germer afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen kiemen; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
provenir afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen; voortspruiten
provenir de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
rejeter spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde abstineren; afketsen; afschepen; afschuiven; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; declineren; laten passeren; onthouden; teruggooien; terugwerpen; terugwijzen; verdedigen; versmaden; verstoten; vertikken; verwaarlozen; verweren; verwerpen; wegcijferen; wegstemmen; wegsturen; weigeren; weren
résulter spruiten; voortspruiten resulteren; uitkomen bij; uitvloeien in
venir de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
être issu spruiten; voortspruiten
être issu de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
être originaire de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen

Palabras relacionadas con "spruiten":


Wiktionary: spruiten


Cross Translation:
FromToVia
spruiten chou de Bruxelles Brussels sprout — vegetable

Traducciones automáticas externas: