Neerlandés

Traducciones detalladas de me de neerlandés a francés

me:

me

  1. me (mij)

Translation Matrix for me:

PronounTraducciones relacionadasOther Translations
- mij
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
moi ik
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
m' me; mij
me me; mij
moi me; mij ik
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
me mij
moi mij

Sinónimos de "me":


Definiciones relacionadas de "me":

  1. eerste persoon enkelvoud, object1
    • hij heeft me gezien1
  2. eerste persoon enkelvoud, wederkerend1
    • pardon, ik vergis me1

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me → m'; me; moi me — direct object of a verb
me → m'; me me — obsolete reflexive
me moi me — object of a preposition
me → m'; me; moi me — indirect object of a verb

me forma de tot zich nemen:

tot zich nemen verbo (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)

  1. tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; )
    manger goulûment; dévorer; consommer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir; savourer
    • dévorer verbo (dévore, dévores, dévorons, dévorez, )
    • consommer verbo (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • bouffer verbo (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • goûter verbo (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • déguster verbo (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • engloutir verbo (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • bâfrer verbo (bâfre, bâfres, bâfrons, bâfrez, )
    • déglutir verbo (déglutis, déglutit, déglutissons, déglutissez, )
    • savourer verbo (savoure, savoures, savourons, savourez, )
  2. tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; )
    dîner; casser la croûte; manger; déjeuner; souper; bouffer; consommer; déguster; croquer
    • dîner verbo (dîne, dînes, dînons, dînez, )
    • manger verbo (mange, manges, mangeons, mangez, )
    • déjeuner verbo (déjeune, déjeunes, déjeunons, déjeunez, )
    • souper verbo (soupe, soupes, soupons, soupez, )
    • bouffer verbo (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • consommer verbo (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • déguster verbo (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • croquer verbo (croque, croques, croquons, croquez, )

Conjugaciones de tot zich nemen:

o.t.t.
  1. neem mij tot zich
  2. neemt je tot zich
  3. neemt zich tot zich
  4. nemen ons tot zich
  5. nemen ons tot zich
  6. nemen ons tot zich
o.v.t.
  1. me
  2. je
  3. zich
  4. ons
  5. je
  6. zich
v.t.t.
  1. ben mij tot zich genomen
  2. bent je tot zich genomen
  3. is zich tot zich genomen
  4. zijn ons tot zich genomen
  5. zijn je tot zich genomen
  6. zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
  1. was mij tot zich genomen
  2. was je tot zich genomen
  3. was zich tot zich genomen
  4. waren ons tot zich genomen
  5. waren je tot zich genomen
  6. waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
  1. zal mij zich nemen
  2. zult je zich nemen
  3. zal zich zich nemen
  4. zullen ons zich nemen
  5. zullen je zich nemen
  6. zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
  1. zou mij zich nemen
  2. zou je zich nemen
  3. zou zich zich nemen
  4. zouden ons zich nemen
  5. zouden je zich nemen
  6. zouden zich zich nemen
diversen
  1. neem je tot zich!
  2. neemt u tot zich!
  3. tot zich genomen
  4. tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tot zich nemen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bouffer oppeuzelen; opvreten
déjeuner koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; twaalfuurtje
dîner avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
goûter theevisite
souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bouffer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen bikken; bollen; brassen; eten; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
bâfrer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen brassen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
casser la croûte consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; schaften; tegoed doen
consommer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; bikken; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; opeten; ophebben; opmaken; opvreten; slijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten
croquer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen afschilderen; beschrijven; eten; kluiven; knauwen; leegeten; omschrijven; onfatsoenlijk eten; opeten; schetsen; vreten; weghappen
déglutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
déguster bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; proberen; proeven; smaken; voorproeven
déjeuner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; lunchen; ontbijt eten; ontbijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
dévorer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aan flarden scheuren; doorslikken; ergens uitscheuren; kapot scheuren; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opvreten; slikken; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verorberen; verscheuren; verslinden; verzwelgen; vreten
dîner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
engloutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; doorslikken; inproppen; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
goûter bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; proberen; proeven; smaken; snoepen; tegoed doen; voorproeven
manger consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; dineren; eten; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; vreten
manger goulûment bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
savourer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; lekker eten; proeven; savoureren; smaken; smikkelen; smullen
souper consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; souperen; tegoed doen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
consommer verbruiken



Francés

Traducciones detalladas de me de francés a neerlandés

me:

me

  1. me (moi; m')

me adj.

  1. me (moi)
    mij

Translation Matrix for me:

OtherTraducciones relacionadasOther Translations
me m'; me; moi
mij m'; me; moi
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
mij me; moi

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me mij; me me — direct object of a verb
me me me — obsolete reflexive
me mij; me me — indirect object of a verb
me mezelf; mijzelf myself — me, reflexive case of I

âme:

âme [la ~] sustantivo

  1. l'âme (caractère; nature)
    de ziel
    • ziel [de ~] sustantivo
  2. l'âme (ardeur; énergie; force; )
    momentum; de esprit; de energie; de daadkracht; de werklust; de kracht; de puf; de aandrift; de fut
  3. l'âme (nature; poitrine; caractère; tempérament; buste)
    het karakter; de mentaliteit; het gemoed; de natuur; de geaardheid; de aard; de inborst; de inslag
  4. l'âme (apparition; fantôme; connaissance; )
    de geest; de verschijning; de geestverschijning; de schim; de spookverschijning; het spook
  5. l'âme (esprit; disposition; tempérament; )
    de stemming; de gemoedstoestand

Translation Matrix for âme:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aandrift ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie impulsion; instinct; nez; odorat; pulsion; tendance; urgence
aard buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; catégorie; classe; espèce; genre; nature; sorte; subdivision; type
daadkracht ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
energie ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie dynamique; force; intensité; mentalité; solidité; vigueur; énergie
esprit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
fut ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
geaardheid buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; nature; tempérament
geest apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme esprit; esprit inventif; faculté de penser; génialité; génie; ingéniosité; intellect; intelligence; intention; portée; raison; sens; signification; tendance; teneur
geestverschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme
gemoed buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme
gemoedstoestand caractère; connaissance; disposition; esprit; génie; inclination; intellect; intelligence; nature; penchant; raison; sympathies; tempérament; tendance; âme disposition; disposition d'âme; humeur; moral; état d'âme
inborst buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; disposition; esprit; humeur; nature; tempérament; état d'âme
inslag buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme
karakter buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; lettre; nature; personnalité; signe; signe graphique; tempérament
kracht ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie ardeur; capacité; côté fort; dynamique; feu; force; fougue; intensité; passion; pouvoir; pouvoirs; puissance; solidité; verve; vigueur; violence; véhémence; énergie
mentaliteit buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme attitude; façon de penser; mentalité
momentum ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
natuur buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; nature; tempérament
puf ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
schim apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme aspect; figure; forme; ombre; silhouette
spook apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme fantôme
spookverschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme apparition; esprit; fantôme; revenant; spectre
stemming caractère; connaissance; disposition; esprit; génie; inclination; intellect; intelligence; nature; penchant; raison; sympathies; tempérament; tendance; âme disposition; disposition d'âme; disposition mentale; humeur; moral; vote; état d'âme
verschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme air; air de quelqu'un; allure; apparence; apparition; aspect; comparution; dehors; extérieur; figure; forme; mine; parution; physique; silhouette
werklust ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie application; ardeur; assiduité; diligence; ferveur; industrie; zèle; élan
ziel caractère; nature; âme
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
kracht puissance

Sinónimos de "âme":


Wiktionary: âme

âme
noun
  1. principe de la vie chez un être humain.
âme
noun
  1. een houten stokje ingeklemd tussen het boven- en onderblad van de klankkast van een snaarinstrument
  2. het wezen van het niet-stoffelijke van de mens

Cross Translation:
FromToVia
âme ziel soul — the spirit or essence of a person that is believed to live on after the person’s death
âme ziel soul — life, energy, vigour