Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. afbetalen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afbetalen de neerlandés a francés

afbetalen:

afbetalen verbo (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)

  1. afbetalen (verrekenen; afrekenen; vereffenen)
    acquitter; régler; payer
    • acquitter verbo (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • régler verbo (règle, règles, réglons, réglez, )
    • payer verbo (paye, payes, payons, payez, )

Conjugaciones de afbetalen:

o.t.t.
  1. betaal af
  2. betaalt af
  3. betaalt af
  4. betalen af
  5. betalen af
  6. betalen af
o.v.t.
  1. betaalde af
  2. betaalde af
  3. betaalde af
  4. betaalden af
  5. betaalden af
  6. betaalden af
v.t.t.
  1. heb afbetaald
  2. hebt afbetaald
  3. heeft afbetaald
  4. hebben afbetaald
  5. hebben afbetaald
  6. hebben afbetaald
v.v.t.
  1. had afbetaald
  2. had afbetaald
  3. had afbetaald
  4. hadden afbetaald
  5. hadden afbetaald
  6. hadden afbetaald
o.t.t.t.
  1. zal afbetalen
  2. zult afbetalen
  3. zal afbetalen
  4. zullen afbetalen
  5. zullen afbetalen
  6. zullen afbetalen
o.v.t.t.
  1. zou afbetalen
  2. zou afbetalen
  3. zou afbetalen
  4. zouden afbetalen
  5. zouden afbetalen
  6. zouden afbetalen
diversen
  1. betaal af!
  2. betaalt af!
  3. afbetaald
  4. afbetalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbetalen [znw.] sustantivo

  1. afbetalen (aflossen)
    le remboursement; l'acquittement; le payement

Translation Matrix for afbetalen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
acquittement afbetalen; aflossen aanzuivering; afbetaling; afdoening; afhandeling; afrekenen; afrekening; afwikkeling; betalen; compensatie; dokken; kwijting; tegemoetkoming; vereffenen; vereffening; verrekening; voldoen; vrijspraak
payement afbetalen; aflossen
remboursement afbetalen; aflossen aflossing; betalen; dokken; restitutie; stornoboeking; terugbetaling; terugboeking; teruggave; voldoen; weergave
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
acquitter afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanzuiveren; aflossen; betalen; dechargeren; effenen; egaliseren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
payer afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanzuiveren; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; doorbetalen; genoegdoen; honoreren; lonen; nabetalen; rekening betalen; salariëren; uitbetalen; vereffenen; voldoen
régler afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanpassen; aanzuiveren; afdoen; aflossen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen