Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. afzakken:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afzakken de neerlandés a francés

afzakken:

afzakken verbo (zak af, zakt af, zakte af, zakten af, afgezakt)

  1. afzakken (wegzinken; vervallen; wegglijden; )
    couler; sombrer; s'enfoncer; s'enliser
    • couler verbo (coule, coules, coulons, coulez, )
    • sombrer verbo (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'enfoncer verbo
    • s'enliser verbo

Conjugaciones de afzakken:

o.t.t.
  1. zak af
  2. zakt af
  3. zakt af
  4. zakken af
  5. zakken af
  6. zakken af
o.v.t.
  1. zakte af
  2. zakte af
  3. zakte af
  4. zakten af
  5. zakten af
  6. zakten af
v.t.t.
  1. ben afgezakt
  2. bent afgezakt
  3. is afgezakt
  4. zijn afgezakt
  5. zijn afgezakt
  6. zijn afgezakt
v.v.t.
  1. was afgezakt
  2. was afgezakt
  3. was afgezakt
  4. waren afgezakt
  5. waren afgezakt
  6. waren afgezakt
o.t.t.t.
  1. zal afzakken
  2. zult afzakken
  3. zal afzakken
  4. zullen afzakken
  5. zullen afzakken
  6. zullen afzakken
o.v.t.t.
  1. zou afzakken
  2. zou afzakken
  3. zou afzakken
  4. zouden afzakken
  5. zouden afzakken
  6. zouden afzakken
diversen
  1. zak af!
  2. zakt af!
  3. afgezakt
  4. afzakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afzakken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
couler afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken afdruipen; afvloeien; afvoeren; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; zakken; zinken
s'enfoncer afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken galvaniseren; in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; verzinken; wegzakken; zakken in
s'enliser afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken verzanden
sombrer afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken achteruitgaan; bezwijken; galvaniseren; instorten; kelderen; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; verzinken; wegrotten; zakken; zinken