Neerlandés

Traducciones detalladas de broed de neerlandés a francés

broed:

broed [het ~] sustantivo

  1. het broed (broedsel; gebroed)
    l'enfants; la progéniture; la descendance; la lignée; la nichée; la couvée; le rejetons
  2. het broed (nageslacht; kinderen; nakomelingen; )
    le rejetons; le descendants; la progéniture; la descendance

Translation Matrix for broed:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
couvée broed; broedsel; gebroed gebroed; jong gedierte
descendance broed; broedsel; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen afkomst; afstammen; afstamming; herkomst; komaf; origine; spruiten
descendants broed; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen afstammelingen; nakomelingen; telgen
enfants broed; broedsel; gebroed kindjes; kleine kinderen
lignée broed; broedsel; gebroed dynastie; familie; geslacht; stamhuis
nichée broed; broedsel; gebroed gebroed; jong gedierte
progéniture broed; broedsel; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen
rejetons broed; broedsel; gebroed; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen

Palabras relacionadas con "broed":


broeden:

broeden [znw.] sustantivo

  1. broeden (gebroed)
    la foule; la canaille; la racaille; la populace; la plèbe

broeden verbo (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)

  1. broeden (uitbroeden; warmhouden)
    couver
    • couver verbo (couve, couves, couvons, couvez, )

Conjugaciones de broeden:

o.t.t.
  1. broed
  2. broedt
  3. broedt
  4. broeden
  5. broeden
  6. broeden
o.v.t.
  1. broedde
  2. broedde
  3. broedde
  4. broedden
  5. broedden
  6. broedden
v.t.t.
  1. heb gebroed
  2. hebt gebroed
  3. heeft gebroed
  4. hebben gebroed
  5. hebben gebroed
  6. hebben gebroed
v.v.t.
  1. had gebroed
  2. had gebroed
  3. had gebroed
  4. hadden gebroed
  5. hadden gebroed
  6. hadden gebroed
o.t.t.t.
  1. zal broeden
  2. zult broeden
  3. zal broeden
  4. zullen broeden
  5. zullen broeden
  6. zullen broeden
o.v.t.t.
  1. zou broeden
  2. zou broeden
  3. zou broeden
  4. zouden broeden
  5. zouden broeden
  6. zouden broeden
diversen
  1. broed!
  2. broedt!
  3. gebroed
  4. broedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for broeden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
canaille broeden; gebroed achterbaks persoon; bocht; boef; boefjes; canaille; deugnieten; eikel; ellendeling; etter; etterbak; fielt; gajes; geboefte; gebroed; gemenerik; gepeupel; gespuis; geteisem; gladakkers; grauw; guiten; hoerenjong; hond; hondsvot; klier; klootzak; kreng; kuttenkop; loeder; lul; mispunt; naarling; picaro; plebs; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rapaille; rotzak; schavuit; schavuiten; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schorriemorrie; schurk; slechte drank; smeerlap; smiecht; smiek; stinkerd; stuk ongeluk; tuig; uitschot; uitvaagsel
foule broeden; gebroed bende; berg; boel; drom; drukte; geboefte; gebroed; gedrang; gepeupel; gespuis; grauw; groep mensen; grote menigte; heleboel; hoop; horde; kluit; kudde; massa; menigte; mensenmassa; plebs; rapaille; schaar; schare; schorriemorrie; toeloop; toevloed; troep; tuig; uitschot; veel mensen; volksmenigte
plèbe broeden; gebroed gajes; geboefte; gebroed; gepeupel; gespuis; geteisem; grauw; plebs; rapaille; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
populace broeden; gebroed canaille; geboefte; gebroed; gepeupel; gespuis; grauw; janhagel; klootjesvolk; plebs; rapaille; schorriemorrie; tuig; uitschot
racaille broeden; gebroed canaille; gajes; geboefte; gebroed; gepeupel; gespuis; geteisem; grauw; plebs; rapaille; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
couver broeden; uitbroeden; warmhouden bebroeden

Palabras relacionadas con "broeden":


Wiktionary: broeden

broeden
verb
  1. een gelegd ei met lichaamswarmte warm houden
broeden
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
broeden se reproduire; engendrer breed — to sexually produce offspring
broeden se morfondre; broyer du noir brood — to dwell upon moodily and at length
broeden couver brood — to keep an egg warm