Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de geforceerd de neerlandés a francés

geforceerd:


Translation Matrix for geforceerd:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
faux falsificatie; verkeerde; vervalsing; zeis
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
affecté gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk aangedaan; aangegrepen; aangeslagen; aanstellerig; bekakt; bewogen; dikdoenerig; geaffecteerd; gekunsteld; gemaakt; geraakt; geroerd; getroffen; gewrongen; gezocht; geëmotioneerd; kapot van; kunstmatig; onnatuurlijk; ontroerd; overdreven; theatraal
artificiel gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk aanstellerig; dikdoenerig; gekunsteld; gemaakt; kunstmatig
artificielle gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk
artificiellement gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk
faux gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk achterbaks; bedriegelijk; bedrieglijk; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gemaakt; gemeen; geniepig; gluiperig; huichelachtig; illusoir; in het geniep; kunstmatig; kwaadwillig; met slechte intentie; mis; misleidend; nagemaakt; niet echt; onaanvaardbaar; onacceptabel; ondergeschoven; onecht; onharmonisch; onjuist; onoprecht; onwaar; onwaarachtig; slecht; snood; stiekem; ten onrechte; vals; verkeerd
feint gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk aangenomen; bedriegelijk; denkbeeldig; fictief; geaffecteerd; gefingeerd; gehuicheld; gekunsteld; gemaakt; geveinsd; gewrongen; gezocht; huichelachtig; huichelend; kunstmatig; nagemaakt; onecht; onnatuurlijk; onoprecht; onwaar; vals; veinzend; verdicht; voorwendend
forcé gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk; onvrijwillig; verplicht dwangmatig; geaffecteerd; gekunsteld; gemaakt; gewrongen; gezocht; kunstmatig; noodgedwongen; onnatuurlijk; vertrokken
involontaire gedwongen; geforceerd; onvrijwillig; verplicht dwangmatig; niet willekeurig; onbedoeld; onbewust; onopzettelijk; onwillekeurig

Palabras relacionadas con "geforceerd":

  • geforceerder, geforceerdere

Wiktionary: geforceerd

geforceerd
adjective
  1. Qui manque de naturel (1)

forceren:

forceren verbo (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)

  1. forceren (dwingen)
    obliger; imposer; forcer; contraindre; brusquer
    • obliger verbo (oblige, obliges, obligeons, obligez, )
    • imposer verbo (impose, imposes, imposons, imposez, )
    • forcer verbo (force, forces, forçons, forcez, )
    • contraindre verbo (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • brusquer verbo (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
  2. forceren (afdwingen; dwingen)
    contraindre; forcer
    • contraindre verbo (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • forcer verbo (force, forces, forçons, forcez, )
  3. forceren (overbelasten)
    surcharger
    • surcharger verbo (surcharge, surcharges, surchargeons, surchargez, )
  4. forceren (verbreken; beëindigen; afbreken; )
    rompre; déroger; interrompre; briser; transgresser
    • rompre verbo (romps, romp, rompons, rompez, )
    • déroger verbo
    • interrompre verbo (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, )
    • briser verbo (brise, brises, brisons, brisez, )
    • transgresser verbo (transgresse, transgresses, transgressons, transgressez, )

Conjugaciones de forceren:

o.t.t.
  1. forceer
  2. forceert
  3. forceert
  4. forceren
  5. forceren
  6. forceren
o.v.t.
  1. forceerde
  2. forceerde
  3. forceerde
  4. forceerden
  5. forceerden
  6. forceerden
v.t.t.
  1. heb geforceerd
  2. hebt geforceerd
  3. heeft geforceerd
  4. hebben geforceerd
  5. hebben geforceerd
  6. hebben geforceerd
v.v.t.
  1. had geforceerd
  2. had geforceerd
  3. had geforceerd
  4. hadden geforceerd
  5. hadden geforceerd
  6. hadden geforceerd
o.t.t.t.
  1. zal forceren
  2. zult forceren
  3. zal forceren
  4. zullen forceren
  5. zullen forceren
  6. zullen forceren
o.v.t.t.
  1. zou forceren
  2. zou forceren
  3. zou forceren
  4. zouden forceren
  5. zouden forceren
  6. zouden forceren
en verder
  1. ben geforceerd
  2. bent geforceerd
  3. is geforceerd
  4. zijn geforceerd
  5. zijn geforceerd
  6. zijn geforceerd
diversen
  1. forceer!
  2. forceert!
  3. geforceerd
  4. forcerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

forceren [znw.] sustantivo

  1. forceren (opdringen)
    l'imposer

Translation Matrix for forceren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
imposer forceren; opdringen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
briser afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
brusquer dwingen; forceren aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; brutaliseren; bruuskeren; geweld gebruiken; koeioneren; kwellen; narren; onheus bejegenen; overvallen; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verhaasten; versnellen
contraindre afdwingen; dwingen; forceren aanvallen; africhten; attaqueren; bedaren; bedwingen; beheersen; bestormen; beteugelen; dier africhten; dresseren; in bedwang houden; intomen; matigen; noodzaken tot; overvallen; trainen
déroger afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
forcer afdwingen; dwingen; forceren aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; iem. afdwingen; kraken; losbreken; noodzaken tot; ontrukken; onttrekken; opdwingen; openbreken; openrukken; overvallen; verplichten
imposer dwingen; forceren aandringen; aanhouden; aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; op iets aandringen; opleggen; opzadelen; overvallen
interrompre afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afbreken; afsluiten; beëindigen; doen ophouden; een einde maken aan; eindigen; in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; ophouden; stoppen; verstoren; vertoornen
obliger dwingen; forceren noodzaken tot; verplichten
rompre afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; bederven; breken; doorbreken; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
surcharger forceren; overbelasten bedelven; begraven; overbluffen; overdonderen; overladen; overstelpen
transgresser afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
interrompre onderbreken
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
imposer imponeren

Wiktionary: forceren

forceren
verb
  1. een beslissing afdwingen
  2. teveel van zichzelf vergen
forceren
verb
  1. obliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré.
  2. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
forceren forcer force — cause to occur, overcoming resistance