Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. interneren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de interneren de neerlandés a francés

interneren:

interneren verbo (interneer, interneert, interneerde, interneerden, geïnterneerd)

  1. interneren (gevangen zetten; opsluiten; isoleren)
    tenir; emprisonner; détenir; garder; interner; retenir; conserver
    • tenir verbo (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • emprisonner verbo (emprisonne, emprisonnes, emprisonnons, emprisonnez, )
    • détenir verbo (détiens, détient, détenons, détenez, )
    • garder verbo (garde, gardes, gardons, gardez, )
    • interner verbo (interne, internes, internons, internez, )
    • retenir verbo (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • conserver verbo (conserve, conserves, conservons, conservez, )

Conjugaciones de interneren:

o.t.t.
  1. interneer
  2. interneert
  3. interneert
  4. interneren
  5. interneren
  6. interneren
o.v.t.
  1. interneerde
  2. interneerde
  3. interneerde
  4. interneerden
  5. interneerden
  6. interneerden
v.t.t.
  1. heb geïnterneerd
  2. hebt geïnterneerd
  3. heeft geïnterneerd
  4. hebben geïnterneerd
  5. hebben geïnterneerd
  6. hebben geïnterneerd
v.v.t.
  1. had geïnterneerd
  2. had geïnterneerd
  3. had geïnterneerd
  4. hadden geïnterneerd
  5. hadden geïnterneerd
  6. hadden geïnterneerd
o.t.t.t.
  1. zal interneren
  2. zult interneren
  3. zal interneren
  4. zullen interneren
  5. zullen interneren
  6. zullen interneren
o.v.t.t.
  1. zou interneren
  2. zou interneren
  3. zou interneren
  4. zouden interneren
  5. zouden interneren
  6. zouden interneren
en verder
  1. ben geïnterneerd
  2. bent geïnterneerd
  3. is geïnterneerd
  4. zijn geïnterneerd
  5. zijn geïnterneerd
  6. zijn geïnterneerd
diversen
  1. interneer!
  2. interneert!
  3. geïnterneerd
  4. internerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for interneren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
conserver gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; deponeren; financieel steunen; handhaven; in bescherming nemen; in blik conserveren; in de cel zetten; in stand houden; inbalsemen; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; instandhouden; inzouten; onderhouden; opeenhopen; oppotten; opslaan; opsluiten; opzouten; sparen; stand houden; vastzetten; verduurzamen; vergaren; verzamelen
détenir gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten achterhouden; bemantelen; detineren; gevangen houden; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; opsluiten; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
emprisonner gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten detineren; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; opsluiten; vasthouden; vastzetten
garder gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten achterhouden; behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; geen afstand doen van; handhaven; hoeden; houden; in bescherming nemen; in de cel zetten; inhouden; leggen; neerleggen; niet laten gaan; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; plaatsen; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vasthouden; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegleggen; wegzetten
interner gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten
retenir gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; intomen; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
tenir gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; doorstaan; dragen; dulden; harden; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; niet laten gaan; opsluiten; uithouden; uitzingen; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verdragen; verduren; volhouden

Wiktionary: interneren

interneren
verb
  1. een verplichte verblijfplaats aanwijzen

Cross Translation:
FromToVia
interneren interner intern — to imprison (transitive)