Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. rukken:
  2. ruk:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de rukken de neerlandés a francés

rukken:

rukken verbo (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)

  1. rukken (trekken)
    arracher; donner une secousse; tirer fort
    • arracher verbo (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • tirer fort verbo

Conjugaciones de rukken:

o.t.t.
  1. ruk
  2. rukt
  3. rukt
  4. rukken
  5. rukken
  6. rukken
o.v.t.
  1. rukte
  2. rukte
  3. rukte
  4. rukten
  5. rukten
  6. rukten
v.t.t.
  1. heb gerukt
  2. hebt gerukt
  3. heeft gerukt
  4. hebben gerukt
  5. hebben gerukt
  6. hebben gerukt
v.v.t.
  1. had gerukt
  2. had gerukt
  3. had gerukt
  4. hadden gerukt
  5. hadden gerukt
  6. hadden gerukt
o.t.t.t.
  1. zal rukken
  2. zult rukken
  3. zal rukken
  4. zullen rukken
  5. zullen rukken
  6. zullen rukken
o.v.t.t.
  1. zou rukken
  2. zou rukken
  3. zou rukken
  4. zouden rukken
  5. zouden rukken
  6. zouden rukken
en verder
  1. ben gerukt
  2. bent gerukt
  3. is gerukt
  4. zijn gerukt
  5. zijn gerukt
  6. zijn gerukt
diversen
  1. ruk!
  2. rukt!
  3. gerukt
  4. rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rukken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
arracher rukken; trekken aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; ontrukken; onttrekken; plukken; rooien; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
donner une secousse rukken; trekken
tirer fort rukken; trekken

Palabras relacionadas con "rukken":


Wiktionary: rukken


Cross Translation:
FromToVia
rukken branler jerk off — To masturbate
rukken tirer pluck — to pull something sharply; to pull something out
rukken se branler wank — intransitive: to masturbate

ruk:

ruk [de ~ (m)] sustantivo

  1. de ruk (trek; haal)
    le trait
    • trait [le ~] sustantivo

Translation Matrix for ruk:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
trait haal; ruk; trek dronk; eigenschap; gelaatstrek; gezichtsrimpel; haal; haal met de pen; haaltje; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kras; kwalititeit; kwaststreek; lijn; lijntje; linie; pennekras; pennenstreek; rimpel; schimpscheut; schreef; slok; stigma; streep; streepje; teug; trekje; trekje aan een sigaret; typering; voorzet

Palabras relacionadas con "ruk":


Wiktionary: ruk

ruk
noun
  1. Parcours fait d’un lieu à un autre sans s’arrêter

Traducciones relacionadas de rukken