Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. stationeren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de stationeren de neerlandés a francés

stationeren:

stationeren verbo (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)

  1. stationeren (deponeren; leggen; plaatsen; )
    mettre; placer; déposer; poser; coucher; situer; stationner; planter
    • mettre verbo (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer verbo (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer verbo (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser verbo (pose, poses, posons, posez, )
    • coucher verbo (couche, couches, couchons, couchez, )
    • situer verbo
    • stationner verbo (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • planter verbo (plante, plantes, plantons, plantez, )
  2. stationeren (plaatsen; posten; posteren)
    placer; poster; stationner; mettre; déposer; poser
    • placer verbo (place, places, plaçons, placez, )
    • poster verbo (poste, postes, postons, postez, )
    • stationner verbo (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • mettre verbo (mets, met, mettons, mettez, )
    • déposer verbo (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser verbo (pose, poses, posons, posez, )

Conjugaciones de stationeren:

o.t.t.
  1. stationeer
  2. stationeert
  3. stationeert
  4. stationeren
  5. stationeren
  6. stationeren
o.v.t.
  1. stationeerde
  2. stationeerde
  3. stationeerde
  4. stationeerden
  5. stationeerden
  6. stationeerden
v.t.t.
  1. ben gestationeerd
  2. bent gestationeerd
  3. is gestationeerd
  4. zijn gestationeerd
  5. zijn gestationeerd
  6. zijn gestationeerd
v.v.t.
  1. was gestationeerd
  2. was gestationeerd
  3. was gestationeerd
  4. waren gestationeerd
  5. waren gestationeerd
  6. waren gestationeerd
o.t.t.t.
  1. zal stationeren
  2. zult stationeren
  3. zal stationeren
  4. zullen stationeren
  5. zullen stationeren
  6. zullen stationeren
o.v.t.t.
  1. zou stationeren
  2. zou stationeren
  3. zou stationeren
  4. zouden stationeren
  5. zouden stationeren
  6. zouden stationeren
diversen
  1. stationeer!
  2. stationeert!
  3. gestationeerd
  4. stationerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stationeren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
coucher overnachting
poster affiche; reclamebiljet
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
coucher deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten logeren; neerleggen; onderuit halen; overnachten
déposer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; plaatsen; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zetten; zich overgeven
mettre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
placer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten aardappelen poten; beleggen; bewaren; bijzetten; deponeren; investeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opslaan; plaats toekennen; plaatsen; poten; wegleggen; zetten
planter deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beplanten; in de grond zetten; planten; poten
poser deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten benoemen; bevestigen; bijzetten; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; vastmaken; vastzetten; zetten
poster plaatsen; posten; posteren; stationeren op de bus doen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
situer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
stationner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten bijzetten; neerzetten; parkeren; plaatsen; zetten