Neerlandés

Traducciones detalladas de versluieren de neerlandés a francés

versluieren:

versluieren verbo (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)

  1. versluieren (verbergen; achterhouden; verhullen; )
    cacher; camoufler; taire; déguiser; abriter; dissimuler; omettre; mettre en sûreté; détenir; receler; retenir; voiler; farder
    • cacher verbo (cache, caches, cachons, cachez, )
    • camoufler verbo (camoufle, camoufles, camouflons, camouflez, )
    • taire verbo (tais, tait, taisons, taisez, )
    • déguiser verbo (déguise, déguises, déguisons, déguisez, )
    • abriter verbo (abrite, abrites, abritons, abritez, )
    • dissimuler verbo (dissimule, dissimules, dissimulons, dissimulez, )
    • omettre verbo (omets, omet, omettons, omettez, )
    • détenir verbo (détiens, détient, détenons, détenez, )
    • receler verbo (recèle, recèles, recelons, recelez, )
    • retenir verbo (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • voiler verbo (voile, voiles, voilons, voilez, )
    • farder verbo (farde, fardes, fardons, fardez, )
  2. versluieren (verhullen; maskeren; omhullen; )
    couvrir; cacher; voiler; déguiser; envelopper; dissimuler; masquer; camoufler; couvrir de; envelopper de; se draper dans; se revêtir de
    • couvrir verbo (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • cacher verbo (cache, caches, cachons, cachez, )
    • voiler verbo (voile, voiles, voilons, voilez, )
    • déguiser verbo (déguise, déguises, déguisons, déguisez, )
    • envelopper verbo (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )
    • dissimuler verbo (dissimule, dissimules, dissimulons, dissimulez, )
    • masquer verbo (masque, masques, masquons, masquez, )
    • camoufler verbo (camoufle, camoufles, camouflons, camouflez, )
    • couvrir de verbo

Conjugaciones de versluieren:

o.t.t.
  1. versluier
  2. versluiert
  3. versluiert
  4. versluieren
  5. versluieren
  6. versluieren
o.v.t.
  1. versluierde
  2. versluierde
  3. versluierde
  4. versluierden
  5. versluierden
  6. versluierden
v.t.t.
  1. heb versluierd
  2. hebt versluierd
  3. heeft versluierd
  4. hebben versluierd
  5. hebben versluierd
  6. hebben versluierd
v.v.t.
  1. had versluierd
  2. had versluierd
  3. had versluierd
  4. hadden versluierd
  5. hadden versluierd
  6. hadden versluierd
o.t.t.t.
  1. zal versluieren
  2. zult versluieren
  3. zal versluieren
  4. zullen versluieren
  5. zullen versluieren
  6. zullen versluieren
o.v.t.t.
  1. zou versluieren
  2. zou versluieren
  3. zou versluieren
  4. zouden versluieren
  5. zouden versluieren
  6. zouden versluieren
diversen
  1. versluier!
  2. versluiert!
  3. versluierd
  4. versluierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for versluieren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abriter achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; opvangen; van alarm voorzien; van onderdak voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
cacher achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; camoufleren; gevoelens verdringen; iemand van de plaats dringen; in omgeving op laten gaan; van alarm voorzien; verbergen; verdringen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; wegsteken; wegstoppen
camoufler achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verkleden; vermommen; verstoppen; wegstoppen
couvrir bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; begroeien; bekleden; berichten; beschermen; beschutten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; blinderen; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; informeren; inpakken; inwikkelen; kaften; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; overkappen; overspannen; overtrekken; overwelven; rapporteren; stofferen; tijd in beslag nemen; van bekleding voorzien; vergoeden; verpakken; verslag uitbrengen
couvrir de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren bedelven; begraven; overladen; overstelpen
dissimuler achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; beveiligen; ontveinzen; van alarm voorzien; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
déguiser achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; andere kleren aantrekken; camoufleren; in omgeving op laten gaan; omkleden; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verkleden; vermommen; verstoppen; wegstoppen; woorden verdraaien
détenir achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; detineren; gevangen houden; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; interneren; isoleren; opsluiten; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
envelopper bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren beperken; bijsluiten; bijvoegen; emballeren; indammen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; insluiten; inwikkelen; limiteren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; toevoegen; van afsluitende laag voorzien; verpakken; wikkelen
envelopper de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
farder achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; tooien; verbergen; verbloemen; verduisteren; verfraaien; verheimelijken; verluchten; verstoppen; wegstoppen; zich mooi maken
masquer bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren verbergen; verkleden; vermommen; verwijderen
mettre en sûreté achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; in veiligheid brengen; van alarm voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
omettre achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; overslaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; verzaken; verzuimen; weglaten; wegstoppen
receler achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; beveiligen; gestolen goed verkopen; helen; van alarm voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
retenir achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verrekenen; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
se draper dans bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren zwachtelen
se revêtir de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
taire achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; verhelen; verzwijgen
voiler achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen achterhouden; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
cacher bedekken; met iets bestrijken