Neerlandés

Sinónimos detallados de flikkeren en neerlandés

flikkeren:

flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)

  1. flikkeren
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen verbo (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen verbo (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen verbo (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen verbo (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen verbo (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. flikkeren
    vlammen; flikkeren; flakkeren
    • vlammen verbo (vlam, vlamt, vlamde, vlamden, gevlamd)
    • flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • flakkeren verbo
  3. flikkeren
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen verbo (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen verbo (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen verbo (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen verbo (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen verbo (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)

Conjugaciones de flikkeren:

o.t.t.
  1. flikker
  2. flikkert
  3. flikkert
  4. flikkeren
  5. flikkeren
  6. flikkeren
o.v.t.
  1. flikkerde
  2. flikkerde
  3. flikkerde
  4. flikkerden
  5. flikkerden
  6. flikkerden
v.t.t.
  1. heb geflikkerd
  2. hebt geflikkerd
  3. heeft geflikkerd
  4. hebben geflikkerd
  5. hebben geflikkerd
  6. hebben geflikkerd
v.v.t.
  1. had geflikkerd
  2. had geflikkerd
  3. had geflikkerd
  4. hadden geflikkerd
  5. hadden geflikkerd
  6. hadden geflikkerd
o.t.t.t.
  1. zal flikkeren
  2. zult flikkeren
  3. zal flikkeren
  4. zullen flikkeren
  5. zullen flikkeren
  6. zullen flikkeren
o.v.t.t.
  1. zou flikkeren
  2. zou flikkeren
  3. zou flikkeren
  4. zouden flikkeren
  5. zouden flikkeren
  6. zouden flikkeren
diversen
  1. flikker!
  2. flikkert!
  3. geflikkerd
  4. flikkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flikkeren [znw.] sustantivo

  1. flikkeren
    flikkeren

Palabras relacionadas con "flikkeren":


flikkeren forma de flikker:

flikker [de ~ (m)] sustantivo

  1. de flikker
    de flikker; het mietje; de poot; de nicht; de homo
    • flikker [de ~ (m)] sustantivo
    • mietje [het ~] sustantivo
    • poot [de ~ (m)] sustantivo
    • nicht [de ~ (v)] sustantivo
    • homo [de ~ (m)] sustantivo
  2. de flikker
    – mannelijke homoseksueel 1
    de flikker
    – mannelijke homoseksueel 1
    • flikker [de ~ (m)] sustantivo
      • dat is een kroeg waar veel flikkers komen1

Palabras relacionadas con "flikker":

  • flikkeren, flikkers, flikkertje, flikkertjes

Definiciones relacionadas de "flikker":

  1. mannelijke homoseksueel1
    • dat is een kroeg waar veel flikkers komen1