Neerlandés

Sinónimos detallados de geloof en neerlandés

geloof:

geloof [het ~] sustantivo

  1. het geloof
    de geloofsovertuiging; het geloof; de gezindheid; de confessie; de gezindte
  2. het geloof
    het vertrouwen; de confidentie; de fiducie; het geloof
  3. het geloof
    de religie; het geloof; de godsdienst
  4. het geloof
    – de overtuiging dat je denkt dat het waar is 1
    het geloof
    – de overtuiging dat je denkt dat het waar is 1
    • geloof [het ~] sustantivo
      • zijn geloof in de vooruitgang is ontroerend1
  5. het geloof
    – vertrouwen in het bestaan van een god 1
    het geloof
    – vertrouwen in het bestaan van een god 1
    • geloof [het ~] sustantivo
      • het christelijke geloof bestaat al vele eeuwen1

Definiciones relacionadas de "geloof":

  1. de overtuiging dat je denkt dat het waar is1
    • zijn geloof in de vooruitgang is ontroerend1
  2. vertrouwen in het bestaan van een god1
    • het christelijke geloof bestaat al vele eeuwen1

geloof forma de geloven:

geloven verbo (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)

  1. geloven
    geloven; aannemen
    • geloven verbo (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)
    • aannemen verbo (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
  2. geloven
    – denken dat het waar is 1
    aannemen; geloven
    – denken dat het waar is 1
    • aannemen verbo (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
      • neem maar van mij aan dat hij liegt!1
    • geloven verbo (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)
      • Pim gelooft niet meer in sinterklaas1
  3. geloven
    – helemaal op iets of iemand vertrouwen 1
    geloven
    – helemaal op iets of iemand vertrouwen 1
    • geloven verbo (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)
      • ik geloof in de vooruitgang1

Conjugaciones de geloven:

o.t.t.
  1. geloof
  2. gelooft
  3. gelooft
  4. geloven
  5. geloven
  6. geloven
o.v.t.
  1. geloofde
  2. geloofde
  3. geloofde
  4. geloofden
  5. geloofden
  6. geloofden
v.t.t.
  1. heb geloofd
  2. hebt geloofd
  3. heeft geloofd
  4. hebben geloofd
  5. hebben geloofd
  6. hebben geloofd
v.v.t.
  1. had geloofd
  2. had geloofd
  3. had geloofd
  4. hadden geloofd
  5. hadden geloofd
  6. hadden geloofd
o.t.t.t.
  1. zal geloven
  2. zult geloven
  3. zal geloven
  4. zullen geloven
  5. zullen geloven
  6. zullen geloven
o.v.t.t.
  1. zou geloven
  2. zou geloven
  3. zou geloven
  4. zouden geloven
  5. zouden geloven
  6. zouden geloven
en verder
  1. ben geloofd
  2. bent geloofd
  3. is geloofd
  4. zijn geloofd
  5. zijn geloofd
  6. zijn geloofd
diversen
  1. geloof!
  2. gelooft!
  3. geloofd
  4. gelovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "geloven":


Definiciones relacionadas de "geloven":

  1. denken dat het waar is1
    • Pim gelooft niet meer in sinterklaas1
  2. helemaal op iets of iemand vertrouwen1
    • ik geloof in de vooruitgang1

Sinónimos relacionados de geloof