Neerlandés

Sinónimos detallados de geregeld en neerlandés

geregeld:

geregeld adj.

  1. geregeld
  2. geregeld
  3. geregeld
  4. geregeld
    – wat regelmatig terugkeert 1
    geregeld
    – wat regelmatig terugkeert 1
    • geregeld adj.
      • hij komt geregeld te laat1
  5. geregeld
    – waar regelmaat in zin 1
    geregeld
    – waar regelmaat in zin 1
    • geregeld adj.
      • wij hebben een geregeld leven1

Sinónimos alternativos de "geregeld":


Antónimos de "geregeld":


Definiciones relacionadas de "geregeld":

  1. wat regelmatig terugkeert1
    • hij komt geregeld te laat1
  2. waar regelmaat in zin1
    • wij hebben een geregeld leven1

regelen:

regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen
    regelen; arrangeren; iets op touw zetten
  2. regelen
    regelen; schikken
    • regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • schikken verbo (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)
  3. regelen
    regelen; arrangeren; afspreken; bedisselen
    • regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren verbo (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • afspreken verbo (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • bedisselen verbo (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)
  4. regelen
    bijstellen; afstemmen; regelen; afstellen
    • bijstellen verbo (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)
    • afstemmen verbo (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afstellen verbo (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)
  5. regelen
    klaren; in orde maken; regelen; afdoen
    • klaren verbo (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)
    • in orde maken verbo (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
    • regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afdoen verbo (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)
  6. regelen
    – ervoor zorgen dat het goed gaat 1
    regelen
    – ervoor zorgen dat het goed gaat 1
    • regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
      • de agent regelt het verkeer1

Conjugaciones de regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] sustantivo

  1. het regelen
    organiseren; het regelen
  2. het regelen
    afstemmen; het regelen; instellen; afstellen; inregelen

Palabras relacionadas con "regelen":


Definiciones relacionadas de "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Sinónimos relacionados de geregeld