Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de getrouwd en neerlandés

getrouwd:

getrouwd adj.

  1. getrouwd
  2. getrouwd
    – wie met iemand anders een huwelijk heeft gesloten 1
    getrouwd
    – wie met iemand anders een huwelijk heeft gesloten 1
    • getrouwd adj.
      • zij zijn getrouwd, dus de kinderen heten naar de vader1

Sinónimos alternativos de "getrouwd":


Definiciones relacionadas de "getrouwd":

  1. wie met iemand anders een huwelijk heeft gesloten1
    • zij zijn getrouwd, dus de kinderen heten naar de vader1

getrouwd forma de trouwen:

trouwen verbo (trouw, trouwt, trouwde, trouwden, getrouwd)

  1. trouwen
    trouwen; in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; huwen
  2. trouwen
    – iemand tot je wettige echtgenoot nemen 1
    trouwen
    – iemand tot je wettige echtgenoot nemen 1
    • trouwen verbo (trouw, trouwt, trouwde, trouwden, getrouwd)
      • hij trouwde met haar in de kerk1

Conjugaciones de trouwen:

o.t.t.
  1. trouw
  2. trouwt
  3. trouwt
  4. trouwen
  5. trouwen
  6. trouwen
o.v.t.
  1. trouwde
  2. trouwde
  3. trouwde
  4. trouwden
  5. trouwden
  6. trouwden
v.t.t.
  1. ben getrouwd
  2. bent getrouwd
  3. is getrouwd
  4. zijn getrouwd
  5. zijn getrouwd
  6. zijn getrouwd
v.v.t.
  1. was getrouwd
  2. was getrouwd
  3. was getrouwd
  4. waren getrouwd
  5. waren getrouwd
  6. waren getrouwd
o.t.t.t.
  1. zal trouwen
  2. zult trouwen
  3. zal trouwen
  4. zullen trouwen
  5. zullen trouwen
  6. zullen trouwen
o.v.t.t.
  1. zou trouwen
  2. zou trouwen
  3. zou trouwen
  4. zouden trouwen
  5. zouden trouwen
  6. zouden trouwen
diversen
  1. trouw!
  2. trouwt!
  3. getrouwd
  4. trouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "trouwen":


Sinónimos alternativos de "trouwen":


Antónimos de "trouwen":


Definiciones relacionadas de "trouwen":

  1. iemand tot je wettige echtgenoot nemen1
    • hij trouwde met haar in de kerk1