Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. kar:
  2. karren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de kar en neerlandés

kar:

kar [de ~] sustantivo

  1. de kar
    de auto; de wagen; het vehikel; de kar
    • auto [de ~ (m)] sustantivo
    • wagen [de ~ (m)] sustantivo
    • vehikel [het ~] sustantivo
    • kar [de ~] sustantivo
  2. de kar
    de kar; de handkar
  3. de kar
    het vehikel; het voertuig; de rijtuig; de wagen; de kar

Palabras relacionadas con "kar":


kar forma de karren:

karren verbo (kar, kart, karde, karden, gekard)

  1. karren
    karren; kruien
    • karren verbo (kar, kart, karde, karden, gekard)
    • kruien verbo (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)
  2. karren
    rijden; karren
    • rijden verbo (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)
    • karren verbo (kar, kart, karde, karden, gekard)

Conjugaciones de karren:

o.t.t.
  1. kar
  2. kart
  3. kart
  4. karren
  5. karren
  6. karren
o.v.t.
  1. karde
  2. karde
  3. karde
  4. karden
  5. karden
  6. karden
v.t.t.
  1. heb gekard
  2. hebt gekard
  3. heeft gekard
  4. hebben gekard
  5. hebben gekard
  6. hebben gekard
v.v.t.
  1. had gekard
  2. had gekard
  3. had gekard
  4. hadden gekard
  5. hadden gekard
  6. hadden gekard
o.t.t.t.
  1. zal karren
  2. zult karren
  3. zal karren
  4. zullen karren
  5. zullen karren
  6. zullen karren
o.v.t.t.
  1. zou karren
  2. zou karren
  3. zou karren
  4. zouden karren
  5. zouden karren
  6. zouden karren
en verder
  1. is gekard
diversen
  1. kar!
  2. kart!
  3. gekard
  4. karrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "karren":