Neerlandés
Sinónimos detallados de omcirkelen en neerlandés
omcirkelen:
-
omcirkelen
-
omcirkelen
-
omcirkelen
Conjugaciones de omcirkelen:
o.t.t.
- omcirkel
- omcirkelt
- omcirkelt
- omcirkelen
- omcirkelen
- omcirkelen
o.v.t.
- omcirkelde
- omcirkelde
- omcirkelde
- omcirkelden
- omcirkelden
- omcirkelden
v.t.t.
- heb omcirkeld
- hebt omcirkeld
- heeft omcirkeld
- hebben omcirkeld
- hebben omcirkeld
- hebben omcirkeld
v.v.t.
- had omcirkeld
- had omcirkeld
- had omcirkeld
- hadden omcirkeld
- hadden omcirkeld
- hadden omcirkeld
o.t.t.t.
- zal omcirkelen
- zult omcirkelen
- zal omcirkelen
- zullen omcirkelen
- zullen omcirkelen
- zullen omcirkelen
o.v.t.t.
- zou omcirkelen
- zou omcirkelen
- zou omcirkelen
- zouden omcirkelen
- zouden omcirkelen
- zouden omcirkelen
en verder
- ben omcirkeld
- bent omcirkeld
- is omcirkeld
- zijn omcirkeld
- zijn omcirkeld
- zijn omcirkeld
diversen
- omcirkel!
- omcirkelt!
- omcirkeld
- omcirkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze