Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. ontdoen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de ontdoen en neerlandés

ontdoen:

ontdoen verbo (ontdoe, ontdoet, ontdeed, ontdeden, ontdaan)

  1. ontdoen
    ontdoen; zich van iets ontdoen
  2. ontdoen
    uitbuiten; beroven; ontdoen
    • uitbuiten verbo (buit uit, buitte uit, buitten uit, uitgebuit)
    • beroven verbo (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)
    • ontdoen verbo (ontdoe, ontdoet, ontdeed, ontdeden, ontdaan)

Conjugaciones de ontdoen:

o.t.t.
  1. ontdoe
  2. ontdoet
  3. ontdoet
  4. ontdoen
  5. ontdoen
  6. ontdoen
o.v.t.
  1. ontdeed
  2. ontdeed
  3. ontdeed
  4. ontdeden
  5. ontdeden
  6. ontdeden
v.t.t.
  1. heb ontdaan
  2. hebt ontdaan
  3. heeft ontdaan
  4. hebben ontdaan
  5. hebben ontdaan
  6. hebben ontdaan
v.v.t.
  1. had ontdaan
  2. had ontdaan
  3. had ontdaan
  4. hadden ontdaan
  5. hadden ontdaan
  6. hadden ontdaan
o.t.t.t.
  1. zal ontdoen
  2. zult ontdoen
  3. zal ontdoen
  4. zullen ontdoen
  5. zullen ontdoen
  6. zullen ontdoen
o.v.t.t.
  1. zou ontdoen
  2. zou ontdoen
  3. zou ontdoen
  4. zouden ontdoen
  5. zouden ontdoen
  6. zouden ontdoen
en verder
  1. ben ontdaan
  2. bent ontdaan
  3. is ontdaan
  4. zijn ontdaan
  5. zijn ontdaan
  6. zijn ontdaan
diversen
  1. ontdoe!
  2. ontdoet!
  3. ontdaan
  4. ontdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontdoen [znw.] sustantivo

  1. ontdoen
    ontdoen

Sinónimos relacionados de ontdoen