Neerlandés

Sinónimos detallados de overwegen en neerlandés

overwegen:

overwegen verbo (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)

  1. overwegen
    beschouwen; overwegen; overdenken; afwegen
    • beschouwen verbo (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • overwegen verbo (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • overdenken verbo (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • afwegen verbo (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  2. overwegen
    overwegen; beraadslagen
    • overwegen verbo (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • beraadslagen verbo (beraadslaag, beraadslaagt, beraadslaagde, beraadslaagden, beraadslaagd)
    overleggen
    – het praten erover 1
    • overleggen verbo (overleg, overlegt, overlegde, overlegden, overlegd)
  3. overwegen
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen verbo (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen verbo (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken verbo (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  4. overwegen
    overwegen; in overweging nemen; considereren
  5. overwegen
    – voor- en nadelen afwegen 1
    overwegen; wikken
    – voor- en nadelen afwegen 1
    • overwegen verbo (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
      • ik heb het voorstel overwogen1
    • wikken verbo
      • we hebben lang gewikt over de beste oplossing1

Conjugaciones de overwegen:

o.t.t.
  1. overweeg
  2. overweegt
  3. overweegt
  4. overwegen
  5. overwegen
  6. overwegen
o.v.t.
  1. overwoog
  2. overwoog
  3. overwoog
  4. overwogen
  5. overwogen
  6. overwogen
v.t.t.
  1. heb overwogen
  2. hebt overwogen
  3. heeft overwogen
  4. hebben overwogen
  5. hebben overwogen
  6. hebben overwogen
v.v.t.
  1. had overwogen
  2. had overwogen
  3. had overwogen
  4. hadden overwogen
  5. hadden overwogen
  6. hadden overwogen
o.t.t.t.
  1. zal overwegen
  2. zult overwegen
  3. zal overwegen
  4. zullen overwegen
  5. zullen overwegen
  6. zullen overwegen
o.v.t.t.
  1. zou overwegen
  2. zou overwegen
  3. zou overwegen
  4. zouden overwegen
  5. zouden overwegen
  6. zouden overwegen
en verder
  1. is overwogen
  2. zijn overwogen
diversen
  1. overweeg!
  2. overweegt!
  3. overwogen
  4. overwegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overwegen [het ~] sustantivo

  1. het overwegen
    het overwegen; afwegen

Palabras relacionadas con "overwegen":


Sinónimos alternativos de "overwegen":


Definiciones relacionadas de "overwegen":

  1. voor- en nadelen afwegen1
    • ik heb het voorstel overwogen1

overweg:

overweg [de ~ (m)] sustantivo

  1. de overweg
    de overweg
  2. de overweg
    – ermee om kunnen gaan 1
    de overweg
    – ermee om kunnen gaan 1
    • overweg [de ~ (m)] sustantivo
      • ik kan niet met hem overweg1

Palabras relacionadas con "overweg":


Definiciones relacionadas de "overweg":

  1. ermee om kunnen gaan1
    • ik kan niet met hem overweg1

Sinónimos relacionados de overwegen