Neerlandés

Sinónimos detallados de paar en neerlandés

paar:

paar [het ~] sustantivo

  1. het paar
    het paar; het stelletje; de koppel; het stel
  2. het paar
    het paar; de koppel; twee stuks; het tweetal
  3. het paar
    het paar; de koppel; levenspaar
  4. het paar
    – twee bij elkaar 1
    het paar; het stel
    – twee bij elkaar 1
    • paar [het ~] sustantivo
      • ik heb twee paar schoenen gekocht1
    • stel [het ~] sustantivo
      • die twee vrienden vormen een leuk stel1

paar adj.

  1. paar
    – klein aantal 1
    paar; enkel
    – klein aantal 1
    • paar adj.
      • we gaan een paar dagen op reis1
    • enkel adj.
      • we hebben enkele kinderen ondervraagd1

Palabras relacionadas con "paar":

  • paars, paartje, paartjes

Sinónimos alternativos de "paar":


Antónimos de "paar":


Definiciones relacionadas de "paar":

  1. klein aantal1
    • we gaan een paar dagen op reis1
  2. twee bij elkaar1
    • ik heb twee paar schoenen gekocht1

paren:

paren verbo (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)

  1. paren
    neuken; sexuele gemeenschap hebben; vrijen; paren
  2. paren
    verbinden; koppelen; paren
    • verbinden verbo (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen verbo (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • paren verbo (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)

Conjugaciones de paren:

o.t.t.
  1. paar
  2. paart
  3. paart
  4. paren
  5. paren
  6. paren
o.v.t.
  1. paarde
  2. paarde
  3. paarde
  4. paarden
  5. paarden
  6. paarden
v.t.t.
  1. heb gepaard
  2. hebt gepaard
  3. heeft gepaard
  4. hebben gepaard
  5. hebben gepaard
  6. hebben gepaard
v.v.t.
  1. had gepaard
  2. had gepaard
  3. had gepaard
  4. hadden gepaard
  5. hadden gepaard
  6. hadden gepaard
o.t.t.t.
  1. zal paren
  2. zult paren
  3. zal paren
  4. zullen paren
  5. zullen paren
  6. zullen paren
o.v.t.t.
  1. zou paren
  2. zou paren
  3. zou paren
  4. zouden paren
  5. zouden paren
  6. zouden paren
en verder
  1. ben gepaard
  2. bent gepaard
  3. is gepaard
  4. zijn gepaard
  5. zijn gepaard
  6. zijn gepaard
diversen
  1. paar!
  2. paart!
  3. gepaard
  4. parend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de paar