Neerlandés

Sinónimos detallados de spoel en neerlandés

spoel:

spoel [de ~] sustantivo

  1. de spoel
    de spoel; werktuig om garen te winden; de haspel; de winding; winder; de klos
  2. de spoel
    de spoel
    • spoel [de ~] sustantivo
  3. de spoel
    de schieter; de spoel; de schietspoel
  4. de spoel
    filmspoel; de spoel
  5. de spoel
    de spoel; band van bandrecorder
  6. de spoel

Palabras relacionadas con "spoel":


spoelen:

spoelen verbo (spoel, spoelt, spoelde, spoelden, gespoeld)

  1. spoelen
    spoelen
    • spoelen verbo (spoel, spoelt, spoelde, spoelden, gespoeld)
  2. spoelen
    doorspoelen; wegspoelen; doortrekken; spoelen
    • doorspoelen verbo (spoel door, spoelt door, spoelde door, spoelden door, doorgespoeld)
    • wegspoelen verbo (spoel weg, spoelt weg, spoelde weg, spoelden weg, weggespoeld)
    • doortrekken verbo (trek door, trekt door, trok door, trokken door, doorgetrokken)
    • spoelen verbo (spoel, spoelt, spoelde, spoelden, gespoeld)

Conjugaciones de spoelen:

o.t.t.
  1. spoel
  2. spoelt
  3. spoelt
  4. spoelen
  5. spoelen
  6. spoelen
o.v.t.
  1. spoelde
  2. spoelde
  3. spoelde
  4. spoelden
  5. spoelden
  6. spoelden
v.t.t.
  1. heb gespoeld
  2. hebt gespoeld
  3. heeft gespoeld
  4. hebben gespoeld
  5. hebben gespoeld
  6. hebben gespoeld
v.v.t.
  1. had gespoeld
  2. had gespoeld
  3. had gespoeld
  4. hadden gespoeld
  5. hadden gespoeld
  6. hadden gespoeld
o.t.t.t.
  1. zal spoelen
  2. zult spoelen
  3. zal spoelen
  4. zullen spoelen
  5. zullen spoelen
  6. zullen spoelen
o.v.t.t.
  1. zou spoelen
  2. zou spoelen
  3. zou spoelen
  4. zouden spoelen
  5. zouden spoelen
  6. zouden spoelen
en verder
  1. ben gespoeld
  2. bent gespoeld
  3. is gespoeld
  4. zijn gespoeld
  5. zijn gespoeld
  6. zijn gespoeld
diversen
  1. spoel!
  2. spoelt!
  3. gespoeld
  4. spoelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "spoelen":