Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. steigeren:
  2. steiger:


Neerlandés

Sinónimos detallados de steigeren en neerlandés

steigeren:

steigeren verbo (steiger, steigert, steigerde, steigerden, gesteigerd)

  1. steigeren
    steigeren; bokken; bokkig zijn
    • steigeren verbo (steiger, steigert, steigerde, steigerden, gesteigerd)
    • bokken verbo (bok, bokt, bokte, bokten, gebokt)
    • bokkig zijn verbo (ben bokkig, bent bokkig, is bokkig, was bokkig, waren bokkig, bokkig geweest)
  2. steigeren
    steigeren; fel reageren

Conjugaciones de steigeren:

o.t.t.
  1. steiger
  2. steigert
  3. steigert
  4. steigeren
  5. steigeren
  6. steigeren
o.v.t.
  1. steigerde
  2. steigerde
  3. steigerde
  4. steigerden
  5. steigerden
  6. steigerden
v.t.t.
  1. heb gesteigerd
  2. hebt gesteigerd
  3. heeft gesteigerd
  4. hebben gesteigerd
  5. hebben gesteigerd
  6. hebben gesteigerd
v.v.t.
  1. had gesteigerd
  2. had gesteigerd
  3. had gesteigerd
  4. hadden gesteigerd
  5. hadden gesteigerd
  6. hadden gesteigerd
o.t.t.t.
  1. zal steigeren
  2. zult steigeren
  3. zal steigeren
  4. zullen steigeren
  5. zullen steigeren
  6. zullen steigeren
o.v.t.t.
  1. zou steigeren
  2. zou steigeren
  3. zou steigeren
  4. zouden steigeren
  5. zouden steigeren
  6. zouden steigeren
en verder
  1. ben gesteigerd
  2. bent gesteigerd
  3. is gesteigerd
  4. zijn gesteigerd
  5. zijn gesteigerd
  6. zijn gesteigerd
diversen
  1. steiger!
  2. steigert!
  3. gesteigerd
  4. steigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "steigeren":


steiger:

steiger [de ~ (m)] sustantivo

  1. de steiger
    de aanlegsteiger; de steiger; de ligplaats; de aanlegplaats
  2. de steiger
    de steiger

Palabras relacionadas con "steiger":

  • steigeren, steigers, steigertje, steigertjes