Neerlandés

Sinónimos detallados de stralen en neerlandés

stralen:

stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)

  1. stralen
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen verbo (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen verbo (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen verbo (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen verbo (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen verbo (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. stralen
    stralen; licht uitzenden; blaken
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • blaken verbo (blaak, blaakt, blaakte, blaakten, geblaakt)
  3. stralen
    stralen; licht schijnen
  4. stralen
    iets uitstralen; stralen
  5. stralen
    – heel gelukkig en blij kijken 1
    stralen
    – heel gelukkig en blij kijken 1
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
      • zij straalde toen ze hoorde dat ze mee mocht1
  6. stralen
    – licht of warmte uitzenden 1
    stralen
    – licht of warmte uitzenden 1
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
      • de zon straalt aan de hemel1
  7. stralen
    – niet slagen voor een examen 1
    zakken; stralen
    – niet slagen voor een examen 1
    • zakken verbo (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
      • hij is gezakt voor zijn rijbewijs1
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
      • ik ben gestraald voor mijn rijbewijs1

Conjugaciones de stralen:

o.t.t.
  1. straal
  2. straalt
  3. straalt
  4. stralen
  5. stralen
  6. stralen
o.v.t.
  1. straalde
  2. straalde
  3. straalde
  4. straalden
  5. straalden
  6. straalden
v.t.t.
  1. ben gestraald
  2. bent gestraald
  3. is gestraald
  4. zijn gestraald
  5. zijn gestraald
  6. zijn gestraald
v.v.t.
  1. was gestraald
  2. was gestraald
  3. was gestraald
  4. waren gestraald
  5. waren gestraald
  6. waren gestraald
o.t.t.t.
  1. zal stralen
  2. zult stralen
  3. zal stralen
  4. zullen stralen
  5. zullen stralen
  6. zullen stralen
o.v.t.t.
  1. zou stralen
  2. zou stralen
  3. zou stralen
  4. zouden stralen
  5. zouden stralen
  6. zouden stralen
diversen
  1. straal!
  2. straalt!
  3. gestraald
  4. stralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stralen [de ~] sustantivo, plural

  1. de stralen
    de stralen
    • stralen [de ~] sustantivo, plural

Palabras relacionadas con "stralen":


Sinónimos alternativos de "stralen":


Antónimos de "stralen":


Definiciones relacionadas de "stralen":

  1. heel gelukkig en blij kijken1
    • zij straalde toen ze hoorde dat ze mee mocht1
  2. licht of warmte uitzenden1
    • de zon straalt aan de hemel1
  3. niet slagen voor een examen1
    • ik ben gestraald voor mijn rijbewijs1

stralen forma de straal:

straal [de ~] sustantivo

  1. de straal
    de straal; de stralenbundel; straalbundel

Palabras relacionadas con "straal":


Sinónimos relacionados de stralen