Neerlandés

Sinónimos detallados de trekken en neerlandés

trekken:

trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)

  1. trekken
    trekken; voorttrekken
  2. trekken
    reizen; rondreizen; trekken; zwerven
    • reizen verbo (reis, reist, reisde, reisden, gereisd)
    • rondreizen verbo (reis rond, reist rond, reisde rond, reisden rond, rondgereisd)
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
    • zwerven verbo (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
  3. trekken
    trekken
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
  4. trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
    rukken
    • rukken verbo (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)
  5. trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
  6. trekken
    – een tocht maken 1
    trekken
    – een tocht maken 1
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • hij trekt deze vakantie door Frankrijk1
  7. trekken
    – verhuizen naar een ander gebied 1
    trekken
    – verhuizen naar een ander gebied 1
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • in de winter trekken de ooievaars naar het zuiden1
  8. trekken
    – verplaatsen door naar je toe te halen 1
    trekken
    – verplaatsen door naar je toe te halen 1
    • trekken verbo (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • het paard trekt de wagen1

Conjugaciones de trekken:

o.t.t.
  1. trek
  2. trekt
  3. trekt
  4. trekken
  5. trekken
  6. trekken
o.v.t.
  1. trok
  2. trok
  3. trok
  4. trokken
  5. trokken
  6. trokken
v.t.t.
  1. heb getrokken
  2. hebt getrokken
  3. heeft getrokken
  4. hebben getrokken
  5. hebben getrokken
  6. hebben getrokken
v.v.t.
  1. had getrokken
  2. had getrokken
  3. had getrokken
  4. hadden getrokken
  5. hadden getrokken
  6. hadden getrokken
o.t.t.t.
  1. zal trekken
  2. zult trekken
  3. zal trekken
  4. zullen trekken
  5. zullen trekken
  6. zullen trekken
o.v.t.t.
  1. zou trekken
  2. zou trekken
  3. zou trekken
  4. zouden trekken
  5. zouden trekken
  6. zouden trekken
en verder
  1. ben getrokken
  2. bent getrokken
  3. is getrokken
  4. zijn getrokken
  5. zijn getrokken
  6. zijn getrokken
diversen
  1. trek !
  2. trekt !
  3. getrokken
  4. trekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "trekken":


Definiciones relacionadas de "trekken":

  1. een tocht maken1
    • hij trekt deze vakantie door Frankrijk1
  2. met kracht naar je toehalen1
    • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
  3. verhuizen naar een ander gebied1
    • in de winter trekken de ooievaars naar het zuiden1
  4. verplaatsen door naar je toe te halen1
    • het paard trekt de wagen1

trek:

trek [de ~ (m)] sustantivo

  1. de trek
    de tocht; luchtzuiging; de trek
  2. de trek
    de honger; de trek; het hongergevoel; hongerigheid
  3. de trek
    de eetlust; de zin; de lust; de trek
    • eetlust [de ~ (m)] sustantivo
    • zin [de ~ (m)] sustantivo
    • lust [de ~ (m)] sustantivo
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
  4. de trek
    de trek; de ruk; de haal
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
    • ruk [de ~ (m)] sustantivo
    • haal [de ~ (m)] sustantivo
  5. de trek
    zin om iets te eten; de zin; de trek
  6. de trek
    – zin in eten 1
    de trek; de eetlust
    – zin in eten 1
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
      • Anna heeft geen trek vanavond1
    • eetlust [de ~ (m)] sustantivo
      • door die medicijnen heb ik weinig eetlust1
  7. de trek
    – het verhuizen naar een ander gebied 1
    de trek
    – het verhuizen naar een ander gebied 1
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
      • de trek van de wintervogels is begonnen1
  8. de trek
    – lijn in het gezicht 1
    de trek
    – lijn in het gezicht 1
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
      • hij heeft de trekken van zijn vader1
  9. de trek
    – één keer zuigen aan een sigaret 1
    de trek
    – één keer zuigen aan een sigaret 1
    • trek [de ~ (m)] sustantivo
      • mag ik een trekje van je sigaret?1

Palabras relacionadas con "trek":


Sinónimos alternativos de "trek":


Definiciones relacionadas de "trek":

  1. zin in eten1
    • Anna heeft geen trek vanavond1
  2. het verhuizen naar een ander gebied1
    • de trek van de wintervogels is begonnen1
  3. lijn in het gezicht1
    • hij heeft de trekken van zijn vader1
  4. één keer zuigen aan een sigaret1
    • mag ik een trekje van je sigaret?1

Sinónimos relacionados de trekken