Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. twinkelen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de twinkelen en neerlandés

twinkelen:

twinkelen verbo (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)

  1. twinkelen
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen verbo (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen verbo (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen verbo (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren verbo (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen verbo (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen verbo (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen verbo (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)

Conjugaciones de twinkelen:

o.t.t.
  1. twinkel
  2. twinkelt
  3. twinkelt
  4. twinkelen
  5. twinkelen
  6. twinkelen
o.v.t.
  1. twinkelde
  2. twinkelde
  3. twinkelde
  4. twinkelden
  5. twinkelden
  6. twinkelden
v.t.t.
  1. heb getwinkeld
  2. hebt getwinkeld
  3. heeft getwinkeld
  4. hebben getwinkeld
  5. hebben getwinkeld
  6. hebben getwinkeld
v.v.t.
  1. had getwinkeld
  2. had getwinkeld
  3. had getwinkeld
  4. hadden getwinkeld
  5. hadden getwinkeld
  6. hadden getwinkeld
o.t.t.t.
  1. zal twinkelen
  2. zult twinkelen
  3. zal twinkelen
  4. zullen twinkelen
  5. zullen twinkelen
  6. zullen twinkelen
o.v.t.t.
  1. zou twinkelen
  2. zou twinkelen
  3. zou twinkelen
  4. zouden twinkelen
  5. zouden twinkelen
  6. zouden twinkelen
en verder
  1. ben getwinkeld
  2. bent getwinkeld
  3. is getwinkeld
  4. zijn getwinkeld
  5. zijn getwinkeld
  6. zijn getwinkeld
diversen
  1. twinkel!
  2. twinkelt!
  3. getwinkeld
  4. twinkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze