Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. telefoneren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de telefoneren de neerlandés a sueco

telefoneren:

telefoneren verbo (telefoneer, telefoneert, telefoneerde, telefoneerden, getelfoneerd)

  1. telefoneren (door de telefoon praten; bellen)
    ringa någon; ringa; telefonera; slå en signal
    • ringa någon verbo (ringer någon, ringde någon, ringt någon)
    • ringa verbo (ringar, ringade, ringat)
    • telefonera verbo (telefonerar, telefonerade, telefonerat)
    • slå en signal verbo (slår en signal, slog en signal, slagit en signal)

Conjugaciones de telefoneren:

o.t.t.
  1. telefoneer
  2. telefoneert
  3. telefoneert
  4. telefoneren
  5. telefoneren
  6. telefoneren
o.v.t.
  1. telefoneerde
  2. telefoneerde
  3. telefoneerde
  4. telefoneerden
  5. telefoneerden
  6. telefoneerden
v.t.t.
  1. heb getelfoneerd
  2. hebt getelfoneerd
  3. heeft getelfoneerd
  4. hebben getelfoneerd
  5. hebben getelfoneerd
  6. hebben getelfoneerd
v.v.t.
  1. had getelfoneerd
  2. had getelfoneerd
  3. had getelfoneerd
  4. hadden getelfoneerd
  5. hadden getelfoneerd
  6. hadden getelfoneerd
o.t.t.t.
  1. zal telefoneren
  2. zult telefoneren
  3. zal telefoneren
  4. zullen telefoneren
  5. zullen telefoneren
  6. zullen telefoneren
o.v.t.t.
  1. zou telefoneren
  2. zou telefoneren
  3. zou telefoneren
  4. zouden telefoneren
  5. zouden telefoneren
  6. zouden telefoneren
en verder
  1. ben getelfoneerd
  2. bent getelfoneerd
  3. is getelfoneerd
  4. zijn getelfoneerd
  5. zijn getelfoneerd
  6. zijn getelfoneerd
diversen
  1. telefoneer!
  2. telefoneert!
  3. getelfoneerd
  4. telefonerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for telefoneren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ringa bellen; opbellen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ringa bellen; door de telefoon praten; telefoneren aanbellen; bellen; iemand opbellen; kiezen; kletteren; klingelen; opbellen; overgaan; rammelen; rinkelen; telefoontje plegen; tingelen; tinkelen
ringa någon bellen; door de telefoon praten; telefoneren
slå en signal bellen; door de telefoon praten; telefoneren seinen; signalen geven
telefonera bellen; door de telefoon praten; telefoneren bellen; iemand opbellen; opbellen; telefoontje plegen
- bellen; opbellen
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
ringa draaiend kiezen; kiezen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
ringa minuscuul; zeer klein

Sinónimos de "telefoneren":


Definiciones relacionadas de "telefoneren":

  1. door middel van een apparaat (de telefoon) op afstand met iemand praten1
    • ik heb naar huis getelefoneerd dat ik later kom1

Wiktionary: telefoneren

telefoneren
verb
  1. een telefoon gebruiken

Cross Translation:
FromToVia
telefoneren ringa; slå en signal anläuten — (transitiv) (intransitiv) Deutschland landschaftlich (vor allem süddeutsch); Österreich landschaftlich (vor allem westösterreichisch: Vorarlberg), sonst mundartnah oder veraltend; Schweiz; Südtirol mundartnah; Südafrika (KwaZulu-Natal): mit jemandem te
telefoneren telefonera; ringa telefonieren — (intransitiv) mithilfe eines Telefons mit jemandem sprechen
telefoneren ringa; telefonera phone — to call (someone) on the telephone
telefoneren ringa ring — to telephone someone
telefoneren ringa telephone — to call someone
telefoneren ringa; telefonera; anropa téléphoner — Communiquer par téléphone