Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. afbinden:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afbinden de neerlandés a sueco

afbinden:

afbinden verbo (bind af, bindt af, bond af, bonden af, afgebonden)

  1. afbinden (afsnoeren)
    binda av
    • binda av verbo (binder av, band av, bundit av)
  2. afbinden (afsnoeren)
    binda fast; binda ihop; binda upp; knyta igen
    • binda fast verbo (binder fast, band fast, bundit fast)
    • binda ihop verbo (binder ihop, band ihop, bundit ihop)
    • binda upp verbo (binder upp, band upp, bundit upp)
    • knyta igen verbo (knyter igen, knött igen, knuttit igen)

Conjugaciones de afbinden:

o.t.t.
  1. bind af
  2. bindt af
  3. bindt af
  4. binden af
  5. binden af
  6. binden af
o.v.t.
  1. bond af
  2. bond af
  3. bond af
  4. bonden af
  5. bonden af
  6. bonden af
v.t.t.
  1. heb afgebonden
  2. hebt afgebonden
  3. heeft afgebonden
  4. hebben afgebonden
  5. hebben afgebonden
  6. hebben afgebonden
v.v.t.
  1. had afgebonden
  2. had afgebonden
  3. had afgebonden
  4. hadden afgebonden
  5. hadden afgebonden
  6. hadden afgebonden
o.t.t.t.
  1. zal afbinden
  2. zult afbinden
  3. zal afbinden
  4. zullen afbinden
  5. zullen afbinden
  6. zullen afbinden
o.v.t.t.
  1. zou afbinden
  2. zou afbinden
  3. zou afbinden
  4. zouden afbinden
  5. zouden afbinden
  6. zouden afbinden
diversen
  1. bind af!
  2. bindt af!
  3. afgebonden
  4. afbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afbinden:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
binda av afbinden; afsnoeren afgespen
binda fast afbinden; afsnoeren binden; dichtbinden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastmaken
binda ihop afbinden; afsnoeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; knopen; opbinden; samenbinden; verbinden
binda upp afbinden; afsnoeren
knyta igen afbinden; afsnoeren