Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. test:
  2. testen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de test de neerlandés a sueco

test:

test [de ~ (m)] sustantivo

  1. de test (proefwerk; toets; repetitie)
    förprov; examen
  2. de test (proef)
    prov; test
    • prov [-ett] sustantivo
    • test [-ett] sustantivo

test

  1. test
    test
    • test [-ett] sustantivo

Translation Matrix for test:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
examen proefwerk; repetitie; test; toets computertoets; toets
förprov proefwerk; repetitie; test; toets
prov proef; test beproeving; berechting; computertoets; ernstige toetsing; sample; schoolexamen; toets
test proef; test beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie

Palabras relacionadas con "test":


Wiktionary: test

test
noun
  1. toets

Cross Translation:
FromToVia
test prov; prövning test — challenge, trial
test prov; tentamen; tenta; dugga test — academics: examination
test test; provning; prov test — product examination
test prov; prövning test — Test d’essai
test prov; tentamen; tenta; dugga test — Examen
test test; provning test — Test technique

test forma de testen:

testen verbo (test, testte, testten, getest)

  1. testen (beproeven; onderzoeken; keuren)
    testa; undersöka; kontrollera; kolla; pröva
    • testa verbo (testar, testade, testat)
    • undersöka verbo (undersöker, undersökte, undersökt)
    • kontrollera verbo (kontrollerar, kontrollerade, kontrollerat)
    • kolla verbo (kollar, kollade, kollat)
    • pröva verbo (prövar, prövade, prövat)
  2. testen (uittesten; toetsen; uitproberen)
    undersöka; kolla; testa
    • undersöka verbo (undersöker, undersökte, undersökt)
    • kolla verbo (kollar, kollade, kollat)
    • testa verbo (testar, testade, testat)
  3. testen (examineren; overhoren; toetsen)
    undersöka; kontrollera
    • undersöka verbo (undersöker, undersökte, undersökt)
    • kontrollera verbo (kontrollerar, kontrollerade, kontrollerat)

Conjugaciones de testen:

o.t.t.
  1. test
  2. test
  3. test
  4. testen
  5. testen
  6. testen
o.v.t.
  1. testte
  2. testte
  3. testte
  4. testten
  5. testten
  6. testten
v.t.t.
  1. heb getest
  2. hebt getest
  3. heeft getest
  4. hebben getest
  5. hebben getest
  6. hebben getest
v.v.t.
  1. had getest
  2. had getest
  3. had getest
  4. hadden getest
  5. hadden getest
  6. hadden getest
o.t.t.t.
  1. zal testen
  2. zult testen
  3. zal testen
  4. zullen testen
  5. zullen testen
  6. zullen testen
o.v.t.t.
  1. zou testen
  2. zou testen
  3. zou testen
  4. zouden testen
  5. zouden testen
  6. zouden testen
en verder
  1. ben getest
  2. bent getest
  3. is getest
  4. zijn getest
  5. zijn getest
  6. zijn getest
diversen
  1. test!
  2. test!
  3. getest
  4. testend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

testen [het ~] sustantivo

  1. het testen
    testande

Translation Matrix for testen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
kontrollera controleren
testande testen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
kolla beproeven; keuren; onderzoeken; testen; toetsen; uitproberen; uittesten controleren; iets opzoeken; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; nagaan; nakijken; nazoeken; opletten; overzien; toezien
kontrollera beproeven; examineren; keuren; onderzoeken; overhoren; testen; toetsen bedwingen; beteugelen; controleren; examineren; in bedwang houden; inspecteren; keuren; narekenen; natellen; onder controle hebben; onder gezag brengen; onderwerpen; schouwen
pröva beproeven; keuren; onderzoeken; testen auditeren; beproeven; keuren; op de proef stellen; proberen; proeven; smaken
testa beproeven; keuren; onderzoeken; testen; toetsen; uitproberen; uittesten beproeven; controleren; examen afnemen; nagaan; nakijken; op de proef stellen
undersöka beproeven; examineren; keuren; onderzoeken; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; fouilleren; graaien; grabbelen; iets opzoeken; in iets rondtasten; inspecteren; keuren; met sonde onderzoeken; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; nazoeken; onderzoeken; rechercheren; rommelen; schouwen; snuffelen; sonderen; speuren; visiteren

Palabras relacionadas con "testen":