Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. aan hebben:


Neerlandés

Traducciones detalladas de aan hebben de neerlandés a inglés

aan hebben:

aan hebben verbo (heb aan, habt aan, heeft aan, had aan, hadden aan, aan gehad)

  1. aan hebben (dragen)
    to wear; to have on
    • wear verbo (wears, wore, wearing)
    • have on verbo (has on, had on, having on)

Conjugaciones de aan hebben:

o.t.t.
  1. heb aan
  2. habt aan
  3. heeft aan
  4. hebben aan
  5. hebben aan
  6. hebben aan
o.v.t.
  1. had aan
  2. had aan
  3. had aan
  4. hadden aan
  5. hadden aan
  6. hadden aan
v.t.t.
  1. heb aan gehad
  2. hebt aan gehad
  3. heeft aan gehad
  4. hebben aan gehad
  5. hebben aan gehad
  6. hebben aan gehad
v.v.t.
  1. had aan gehad
  2. had aan gehad
  3. had aan gehad
  4. hadden aan gehad
  5. hadden aan gehad
  6. hadden aan gehad
o.t.t.t.
  1. zal aan hebben
  2. zult aan hebben
  3. zal aan hebben
  4. zullen aan hebben
  5. zullen aan hebben
  6. zullen aan hebben
o.v.t.t.
  1. zou aan hebben
  2. zou aan hebben
  3. zou aan hebben
  4. zouden aan hebben
  5. zouden aan hebben
  6. zouden aan hebben
diversen
  1. heb aan!
  2. aan gehad
  3. aan hebbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aan hebben:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
wear dracht; uitdossing; verwachting; zwangerschap
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
have on aan hebben; dragen ophebben
wear aan hebben; dragen

Traducciones relacionadas de aan hebben