Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. belenen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de belenen de neerlandés a español

belenen:

belenen verbo (beleen, beleent, beleende, beleenden, beleend)

  1. belenen (verpanden; verpatsen)

Conjugaciones de belenen:

o.t.t.
  1. beleen
  2. beleent
  3. beleent
  4. belenen
  5. belenen
  6. belenen
o.v.t.
  1. beleende
  2. beleende
  3. beleende
  4. beleenden
  5. beleenden
  6. beleenden
v.t.t.
  1. heb beleend
  2. hebt beleend
  3. heeft beleend
  4. hebben beleend
  5. hebben beleend
  6. hebben beleend
v.v.t.
  1. had beleend
  2. had beleend
  3. had beleend
  4. hadden beleend
  5. hadden beleend
  6. hadden beleend
o.t.t.t.
  1. zal belenen
  2. zult belenen
  3. zal belenen
  4. zullen belenen
  5. zullen belenen
  6. zullen belenen
o.v.t.t.
  1. zou belenen
  2. zou belenen
  3. zou belenen
  4. zouden belenen
  5. zouden belenen
  6. zouden belenen
diversen
  1. beleen!
  2. beleent!
  3. beleend
  4. belenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for belenen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
empeñar belenen; verpanden; verpatsen panden
pignorar belenen; verpanden; verpatsen panden

Wiktionary: belenen

belenen
verb
  1. als onderpand voor een lening gebruiken
  2. leenstelsel