Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. beplakken:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de beplakken de neerlandés a español

beplakken:

beplakken verbo (beplak, beplakt, beplakte, beplakten, beplakt)

  1. beplakken
    pegar

Conjugaciones de beplakken:

o.t.t.
  1. beplak
  2. beplakt
  3. beplakt
  4. beplakken
  5. beplakken
  6. beplakken
o.v.t.
  1. beplakte
  2. beplakte
  3. beplakte
  4. beplakten
  5. beplakten
  6. beplakten
v.t.t.
  1. heb beplakt
  2. hebt beplakt
  3. heeft beplakt
  4. hebben beplakt
  5. hebben beplakt
  6. hebben beplakt
v.v.t.
  1. had beplakt
  2. had beplakt
  3. had beplakt
  4. hadden beplakt
  5. hadden beplakt
  6. hadden beplakt
o.t.t.t.
  1. zal beplakken
  2. zult beplakken
  3. zal beplakken
  4. zullen beplakken
  5. zullen beplakken
  6. zullen beplakken
o.v.t.t.
  1. zou beplakken
  2. zou beplakken
  3. zou beplakken
  4. zouden beplakken
  5. zouden beplakken
  6. zouden beplakken
diversen
  1. beplak!
  2. beplakt!
  3. beplakt
  4. beplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beplakken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
pegar beplakken aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beroeren; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; raken; rammen; samenplakken; slaan; treffen; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken

Wiktionary: beplakken


Cross Translation:
FromToVia
beplakken empapelar tapezieren — (transitiv) meist Wände mit Tapeten bekleben