Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. slechten:


Neerlandés

Traducciones detalladas de slechten de neerlandés a español

slechten:

slechten verbo (slecht, slechtte, slechtten, geslecht)

  1. slechten (kapot maken)

Conjugaciones de slechten:

o.t.t.
  1. slecht
  2. slecht
  3. slecht
  4. slechten
  5. slechten
  6. slechten
o.v.t.
  1. slechtte
  2. slechtte
  3. slechtte
  4. slechtten
  5. slechtten
  6. slechtten
v.t.t.
  1. heb geslecht
  2. hebt geslecht
  3. heeft geslecht
  4. hebben geslecht
  5. hebben geslecht
  6. hebben geslecht
v.v.t.
  1. had geslecht
  2. had geslecht
  3. had geslecht
  4. hadden geslecht
  5. hadden geslecht
  6. hadden geslecht
o.t.t.t.
  1. zal slechten
  2. zult slechten
  3. zal slechten
  4. zullen slechten
  5. zullen slechten
  6. zullen slechten
o.v.t.t.
  1. zou slechten
  2. zou slechten
  3. zou slechten
  4. zouden slechten
  5. zouden slechten
  6. zouden slechten
en verder
  1. ben geslecht
  2. bent geslecht
  3. is geslecht
  4. zijn geslecht
  5. zijn geslecht
  6. zijn geslecht
diversen
  1. slecht!
  2. slechtt!
  3. geslecht
  4. slechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for slechten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aplanar kapot maken; slechten afplatten; effenen; egaliseren; fijndrukken; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; platdrukken; platmaken; pletten
derrumbar kapot maken; slechten begeven; flippen
estropear kapot maken; slechten aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; corrumperen; fijnmaken; haspelen; iets vergallen; in de war sturen; ingooien; nekken; platdrukken; ruïneren; stukmaken; tot een warboel maken; uitwonen; verbrijzelen; verbroddelen; verderven; vergallen; vergruizen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vermorzelen; verpesten; verpletteren; verprutsen; verwarren; verzieken
pulir kapot maken; slechten afbedelen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; scherp maken; slijpen; uitdossen; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
refinar kapot maken; slechten bijleren; bijschaven; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; perfectioneren; raffineren; veredelen; verfijnen
romper kapot maken; slechten aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; ruineren; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten